Return   Facebook

The Universal House of Justice

Ridván 2021

To the Bahá’ís of the World

Dearly loved Friends,

1. De laatste woorden van een gedenkwaardig hoofdstuk in de geschiedenis van de Zaak zijn nu geschreven, en de bladzijde slaat om. Deze Riḍván markeert de afsluiting van een buitengewoon jaar, van een Vijfjarenplan, en van een hele reeks Plannen die in 1996 begon. Een nieuwe reeks Plannen wenkt, met wat belooft gedenkwaardige twaalf maanden te worden die dienen als opmaat voor een negenjarige inspanning die volgende Riḍván zal beginnen. Wij zien een gemeenschap voor ons die snel aan kracht heeft gewonnen en klaar staat om grote stappen voorwaarts te zetten. Maar laat er geen misverstand zijn over hoeveel inspanning er nodig was om dit punt te bereiken en hoe zwaarbevochten de inzichten waren die onderweg werden verworven: de lessen die werden geleerd zullen de toekomst van de gemeenschap vorm geven, en het verhaal van hoe ze werden geleerd werpt licht op wat komen gaat.

2. De decennia die aan 1996 voorafgingen, rijk aan eigen vorderingen en inzichten, hadden er geen twijfel over laten bestaan dat grote aantallen mensen in vele samenlevingen bereid zijn zich onder de banier van het Geloof te scharen. Maar hoe bemoedigend voorbeelden van grootschalige inschrijvingen ook waren, ze stonden niet gelijk aan een duurzaam groeiproces dat in een verscheidenheid aan settings kon worden gecultiveerd. De gemeenschap stond voor diepgaande vragen, en zij had op dat moment nog niet voldoende ervaring om daar een afdoend antwoord op te geven. Hoe konden de inspanningen voor uitbreiding hand in hand gaan met het consolidatieproces en een antwoord bieden op de reeds lang bestaande, schijnbaar hardnekkige uitdaging van duurzame groei? Hoe konden individuen, instellingen en gemeenschappen worden gevormd die in staat zijn de leringen van Bahá’u’lláh in actie om te zetten? En hoe zouden degenen die zich tot de leringen aangetrokken voelden voorvechters kunnen worden in een wereldwijde geestelijke onderneming?

3. Zo kwam het dat, een kwart eeuw geleden, een bahá’í-gemeenschap die nog drie Handen van de Zaak van God in haar voorste gelederen kon tellen, aan een Vierjarenplan begon dat zich onderscheidde van de plannen die eraan voorafgingen doordat het zich op één enkel doel richtte: een aanzienlijke vooruitgang in het proces van toetreding in troepen. Dit doel werd bepalend voor de reeks Plannen die volgden. De gemeenschap was reeds tot het inzicht gekomen dat dit proces niet alleen maar de toetreding van grote groepen in het Geloof betekende, en ook niet spontaan zou ontstaan; het impliceerde een doelbewuste, systematische, versnelde uitbreiding en consolidatie. Dit werk zou de bewuste deelname van een groot aantal zielen vereisen, en in 1996 werd de bahá’í-wereld opgeroepen om de enorme educatieve uitdaging aan te gaan die dit met zich meebracht. Zij werd opgeroepen om een netwerk van trainingsinstituten op te zetten, gericht op het genereren van een groeiende stroom van individuen die begiftigd zijn met de noodzakelijke capaciteiten om het groeiproces gaande te houden.

4. De vrienden begonnen aan deze taak in het besef dat zij, ondanks hun eerdere overwinningen in het onderrichtsveld, duidelijk nog veel moesten leren over welke capaciteiten er verworven moesten worden en, van cruciaal belang, hoe deze te verwerven. In veel opzichten zou de gemeenschap leren door te doen, en de lessen die zij leerde werden, wanneer zij eenmaal gedistilleerd en verfijnd waren door in de loop van de tijd in verschillende omgevingen te worden toegepast, uiteindelijk opgenomen in educatief materiaal. Er werd erkend dat bepaalde activiteiten een natuurlijk antwoord waren op de geestelijke behoeften van een bevolking. Leerkringen, kinderklassen, devotionele bijeenkomsten en later jeugdgroepen bleken in dit opzicht van centraal belang te zijn, en wanneer zij werden verweven met verwante activiteiten, kon door de ontstane dynamiek een levendig patroon van gemeenschapsleven ontstaan. En met het toenemen van het aantal deelnemers aan deze kernactiviteiten werd aan hun oorspronkelijke doel een nieuwe dimensie toegevoegd. Ze gingen dienen als portalen waardoor jongeren, volwassenen en hele gezinnen uit de bredere samenleving in aanraking konden komen met de Openbaring van Bahá’u’lláh. Het werd ook duidelijk hoe praktisch het was om strategieën te bedenken voor het werk van gemeenschapsopbouw binnen de context van het “cluster”: een geografisch gebied van beheersbare omvang met duidelijke sociale en economische kenmerken. De capaciteit om eenvoudige plannen op het niveau van het cluster op te stellen begon vorm te krijgen, en uit zulke plannen ontstonden programma’s voor de groei van het Geloof, georganiseerd in wat driemaandelijkse activiteitencycli zouden worden. Al snel kwam een belangrijk punt helder naar voren: het doorlopen van een reeks opeenvolgende cursussen door individuen geeft een impuls aan, en wordt bestendigd door, de beweging van clusters langs een continuüm van ontwikkeling. Deze complementaire relatie hielp de vrienden overal om de dynamiek van groei in hun eigen omgeving te beoordelen en een pad uit te stippelen naar meer kracht. Naarmate de tijd verstreek bleek het zinvol om te bekijken wat zich in een cluster afspeelde, zowel vanuit het perspectief van drie educatieve opdrachten – ten behoeve van kinderen, jeugd, en jongeren plus volwassenen – als vanuit het perspectief van de activiteitencycli die essentieel zijn voor het ritme van groei. Al in de loop van de vijfentwintig jaar durende inspanning raakten veel van de meest herkenbare kenmerken van het nu zichtbare groeiproces goed verankerd.

5. Naarmate de inspanningen van de vrienden intensiever werden, begonnen verschillende uitgangspunten, concepten en strategieën die van algemeen belang waren voor het groeiproces, zich uit te kristalliseren tot een raamwerk van actie dat zich kon ontwikkelen om nieuwe elementen op te nemen. Dit raamwerk bleek van fundamenteel belang voor het vrijkomen van een enorme vitaliteit. Het hielp de vrienden om hun energie te kanaliseren op manieren die, zo had de ervaring geleerd, bevorderlijk waren voor de groei van gezonde gemeenschappen. Maar een raamwerk is geen formule. Door rekening te houden met de verschillende elementen van het raamwerk bij het beoordelen van de realiteit van een cluster, een plaats, of gewoon een buurt, kon een activiteitenpatroon worden ontwikkeld dat voortbouwde op wat de rest van de bahá’í-wereld leerde en toch een antwoord was op de bijzonderheden van die plaats. De tweedeling van starre vereisten aan de ene kant en grenzeloze persoonlijke voorkeuren aan de andere kant maakte plaats voor een genuanceerder begrip van de verscheidenheid aan middelen waarmee individuen een proces konden ondersteunen dat in de kern samenhangend was en voortdurend werd verfijnd naarmate ervaring werd opgebouwd. Laat er geen twijfel bestaan over de vooruitgang die de opkomst van dit raamwerk betekende: de implicaties waren van groot belang voor het harmoniseren en verenigen van de inspanningen van de gehele bahá’íwereld en voor het voortstuwen van haar opmars.

6. Terwijl het ene plan het andere opvolgde en de gemeenschapsopbouw een bredere basis kreeg, werd vooruitgang op het niveau van cultuur uitgesprokener. Zo werd het belang van educatie voor de jongere generaties steeds meer erkend, evenals het buitengewone potentieel van met name de jeugd. Zielen die elkaar bijstaan en vergezellen op een gemeenschappelijk pad en daarbij voortdurend de kring van wederzijdse steun vergroten, werd het patroon waarop alle inspanningen, gericht op het ontwikkelen van capaciteit voor dienstbaarheid, gericht waren. Zelfs de interacties van de vrienden onderling en met de mensen om hen heen ondergingen een verandering, omdat men zich bewust werd van de kracht van betekenisvolle gesprekken om geestelijke ontvankelijkheid te ontsteken en aan te wakkeren. En heel belangrijk: bahá’ígemeenschappen namen een steeds meer naar buiten gerichte oriëntatie aan. Iedere ziel die ontvankelijk was voor de visie van het Geloof kon een actieve deelnemer worden – zelfs een promotor en begeleider – van educatieve activiteiten, bijeenkomsten voor aanbidding en andere onderdelen van het gemeenschapsopbouwende werk; onder zulke zielen verklaarden ook velen hun geloof in Bahá’u’lláh. Zo ontstond een begrip van het proces van toetreding in troepen die minder berustte op theorieën en veronderstellingen en meer op feitelijke ervaring van hoe grote aantallen mensen het Geloof kunnen vinden, ermee vertrouwd raken, zich identificeren met zijn doelen, zich aansluiten bij zijn activiteiten en beraadslagingen, en het in veel gevallen omarmen. Naarmate het instituutsproces in het ene na het andere gebied werd versterkt nam het aantal mensen die deelnamen aan het werk van het Plan, zelfs zij die pas met het geloof kennis hadden gemaakt, met sprongen toe. Maar dit werd niet gedreven door een gerichtheid op aantallen. Een visie van gelijktijdig plaatsvindende persoonlijke en collectieve transformatie, gebaseerd op de studie van het Woord van God en een waardering van ieders vermogen om een voorvechter te worden in een aangrijpend geestelijk schouwspel, had een gevoel van gemeenschappelijk streven doen ontstaan.

7. Een van de meest opvallende en inspirerende kenmerken van deze vijfentwintigjarige periode is de dienstbaarheid geweest van bahá’í-jongeren, die met moed en vertrouwen hun rechtmatige plaats hebben ingenomen in de voorhoede van de inspanningen van de gemeenschap. Als onderrichters van de Zaak en begeleiders van jeugd en kinderen, als reizende leerkringbegeleiders en thuisfrontpioniers, als clustercoördinatoren en leden van bahá´í-instellingen, zijn jongeren op vijf continenten opgestaan om hun gemeenschappen met toewijding en opoffering te dienen. De volwassenheid die zij aan de dag hebben gelegd bij het vervullen van taken waarvan de voortgang van het Goddelijke Plan afhangt, is een uitdrukking van hun geestelijke vitaliteit en hun inzet om de toekomst van de mensheid te waarborgen. Als erkenning van deze steeds duidelijker wordende volwassenheid hebben wij besloten dat onmiddellijk na deze Riḍván, terwijl de leeftijd waarop een gelovige in aanmerking komt om te dienen in een Geestelijke Raad eenentwintig zal blijven, de leeftijd waarop een gelovige mag stemmen in bahá’í-verkiezingen zal worden verlaagd tot achttien. Wij twijfelen er niet aan dat overal bahá´í-jongeren die meerderjarig zijn ons vertrouwen zullen rechtvaardigen in hun vermogen om “gewetensvol en ijverig” de “heilige plicht” te vervullen waartoe iedere bahá´íkiezer wordt geroepen.

8. Wij zijn ons ervan bewust dat de realiteit van gemeenschappen natuurlijk sterk varieert. Verschillende nationale gemeenschappen, en verschillende plaatsen binnen die gemeenschappen, begonnen deze reeks Plannen in verschillende stadia van ontwikkeling; sindsdien hebben zij zich ook in verschillend tempo ontwikkeld en hebben zij verschillende niveaus van vooruitgang bereikt. Dit is op zich niet nieuw. Het is altijd zo geweest dat omstandigheden verschillen tussen plaatsen, evenals de mate van ontvankelijkheid die men daar aantreft. Maar we zien ook een aanzwellend getij, waarbij de capaciteit, het vertrouwen en de opgebouwde ervaring van de meeste gemeenschappen toenemen, gesteund door het succes van hun zustergemeenschappen dichtbij en ver weg. Een voorbeeld: terwijl het de zielen die in 1996 een nieuwe plaats openden niet ontbrak aan moed, vertrouwen en toewijding, combineren hun tegenhangers vandaag overal dezelfde kwaliteiten met kennis, inzichten en vaardigheden die de optelsom zijn van vijfentwintig jaar inspanning van de hele bahá’í-wereld om het werk van uitbreiding en consolidatie te systematiseren en te verfijnen.

9. Ongeacht het vertrekpunt van een gemeenschap heeft zij het groeiproces vooruitgebracht wanneer zij kwaliteiten als vertrouwen, volharding en betrokkenheid heeft gecombineerd met de bereidheid om te leren. In feite is een gekoesterde nalatenschap van deze reeks Plannen de wijdverbreide erkenning dat elke inspanning om vooruit te komen begint met een gerichtheid op leren. De eenvoud van dit principe logenstraft het belang van de implicaties die eruit voortvloeien. Wij twijfelen er niet aan dat ieder cluster na verloop van tijd vooruitgang zal boeken langs het continuüm van ontwikkeling; de gemeenschappen die het snelst vooruitgang hebben geboekt, in vergelijking met die waarvan de omstandigheden en mogelijkheden vergelijkbaar waren, hebben laten zien dat zij in staat zijn eenheid van denken te bevorderen en te leren over effectieve actie. En zij deden dit zonder te aarzelen om tot actie over te gaan.

10. De wil om te leren betekende ook bereid te zijn om fouten te maken – en natuurlijk brachten fouten soms ongemak met zich mee. Het wekt geen verbazing dat nieuwe methoden en benaderingen in het begin ondeskundig werden gehanteerd door een gebrek aan ervaring; soms ging een bepaalde nieuw verworven capaciteit verloren omdat een gemeenschap opging in de ontwikkeling van een andere capaciteit. Het hebben van de beste bedoelingen is geen garantie tegen het maken van misstappen, en deze achter je laten vraagt zowel nederigheid als onthechting. Wanneer een gemeenschap vastbesloten is om verdraagzaamheid te tonen en te leren van fouten die zich voordoen, is vooruitgang nooit buiten bereik.

11. In de loop van de reeks Plannen begon de betrokkenheid van de gemeenschap bij het leven van de samenleving gerichter aandacht te krijgen. De gelovigen werden aangemoedigd om dit te zien in termen van twee onderling verbonden gebieden van inspanning – maatschappelijke actie en deelname aan de heersende discoursen van de samenleving. Dit waren natuurlijk geen alternatieven voor het werk van uitbreiding en consolidatie, en al helemaal geen afleiding daarvan: zij waren er inherent aan. Hoe groter de menselijke hulpbronnen waarop een gemeenschap een beroep kon doen, des te groter werd haar vermogen om de wijsheid, vervat in Bahá’u’lláh’s Openbaring, toe te passen op de uitdagingen van het moment – om Zijn leringen te vertalen naar de werkelijkheid. En de onrustige toestand van de mensheid in deze periode scheen te benadrukken hoe wanhopig haar behoefte was aan de remedie voorgeschreven door de Goddelijke Geneesheer. Dit alles impliceerde een opvatting van religie die sterk afwijkt van die welke in de wereld in het algemeen heerst: een opvatting die religie ziet als de machtige kracht die een immer voortschrijdende beschaving voortstuwt. Men begreep dat zo’n beschaving ook niet spontaan, uit zichzelf zou verschijnen – het was de missie van Bahá’u’lláh’s volgelingen om zich in te zetten voor het ontstaan ervan. Een dergelijke missie vereiste de toepassing van hetzelfde proces van systematisch leren op het werk van maatschappelijke actie en betrokkenheid bij het publieke discours.

12. Gezien vanuit het perspectief van de laatste twee en een halve decennia is de capaciteit voor maatschappelijke actie aanzienlijk toegenomen, wat heeft geleid tot een buitengewone bloei van activiteit. Vergeleken met 1996, toen van jaar tot jaar zo’n 250 sociale en economische ontwikkelingsprojecten werden onderhouden, zijn het er nu 1.500, en het aantal bahá’ígeïnspireerde organisaties is verviervoudigd tot meer dan 160. Elk jaar worden aan de basis meer dan 70.000 initiatieven van korte duur voor maatschappelijke actie ondernomen, een vijftig-voudige toename. Wij zien uit naar een voortdurende toename van al deze inspanningen als gevolg van de toegewijde steun en stimulans die de Internationale Bahá’íontwikkelingsorganisatie nu biedt. Intussen is ook bahá’í-deelname aan de heersende discoursen van de samenleving enorm gegroeid. Naast de vele gelegenheden waarbij de vrienden merken dat zij een bahá’í-perspectief kunnen bieden in gesprekken die plaatsvinden in een werk-gerelateerde of persoonlijke context, is de meer formele deelname aan discoursen aanzienlijk vooruitgegaan. We denken hierbij niet alleen aan de sterk uitgebreide inspanningen en steeds geavanceerdere bijdragen van de Bahá’í International Community – die in deze periode nieuwe bureaus in Afrika, Azië en Europa opende – maar ook aan het werk van een enorm vergroot en versterkt netwerk van nationale bureaus voor externe betrekkingen, voor wie dit werkterrein het voornaamste aandachtspunt werd; daarnaast waren er doordachte en opmerkelijke bijdragen van individuele gelovigen aan specifieke gebieden. Dit alles verklaart voor een deel de achting, waardering en bewondering die vooraanstaande personen uit alle geledingen van de samenleving telkens weer hebben uitgesproken voor het Geloof, zijn volgelingen en zijn activiteiten.

13. Bij het overzien van de gehele periode van vijfentwintig jaar zijn wij diep onder de indruk van de vele soorten vooruitgang die de bahá´í-wereld tegelijkertijd heeft geboekt. Haar intellectuele leven is opgebloeid, zoals niet alleen blijkt uit de vooruitgang op alle reeds besproken gebieden, maar ook uit de hoeveelheid literatuur van hoge kwaliteit die door bahá’íauteurs is gepubliceerd, uit de ontwikkeling van gelegenheden voor de verkenning van bepaalde disciplines in het licht van de leringen, en uit de impact van de seminars voor studenten en afgestudeerden die systematisch worden aangeboden door het Institute for Studies in Global Prosperity, dat, in samenwerking met de instellingen van de Zaak, nu bahá’íjongeren uit meer dan 100 landen bedient. De inspanningen om Huizen van Aanbidding op te richten zijn heel zichtbaar versneld. De laatste moedertempel werd opgericht in Santiago, Chili, en projecten voor de bouw van twee nationale en vijf plaatselijke Mashriqu’l-Adhkárs werden opgestart; de Huizen van Aanbidding in Battambang, Cambodja, en Norte del Cauca, Colombia, hebben reeds hun deuren geopend. Bahá’í-tempels, of zij nu pas zijn ingewijd of reeds lang bestaan, nemen steeds meer een plaats in het hart van het gemeenschapsleven in. De materiële steun uit alle gelederen van de gelovigen aan de talloze ondernemingen van de vrienden van God is onverdroten. De vrijgevigheid en opoffering waarmee in een tijd van aanzienlijke economische beroering de cruciale stroom naar de fondsen is gehandhaafd, ja zelfs versterkt, is zeer veelzeggend, wanneer we die bezien als een maat van collectieve geestelijke vitaliteit. Op het gebied van bahá’í-bestuur is de capaciteit van Nationale Geestelijke Raden om de zaken van hun gemeenschappen in al hun groeiende complexiteit te beheren, aanzienlijk vergroot. Zij hebben in het bijzonder geprofiteerd van een nieuw niveau van samenwerking met de Raadgevers, die een belangrijke rol hebben gespeeld in het systematiseren van het verzamelen van inzichten vanuit de basis over de hele wereld en ervoor hebben gezorgd dat deze op grote schaal werden verspreid. Dit was ook de periode waarin de Regional Bahá’í Council zich ontwikkelde als een volwaardige instelling van de Zaak, en nu hebben in 230 regio’s Councils en de trainingsinstituten waarop zij toezien bewezen onmisbaar

te zijn voor het bevorderen van het groeiproces. Om de functies van de Hoofdgevolmachtigde van Ḥuqúqu’lláh, Hand van de Zaak van God ‘Alí-Muḥammad Varqá, uit te breiden naar de toekomst, werd in 2005 het Internationaal College van Gevolmachtigden van Ḥuqúqu’lláh opgericht; momenteel coördineert dit college de inspanningen van niet minder dan 33

Nationale en Regionale Colleges van Gevolmachtigden die nu de hele wereld bestrijken, en die op hun beurt het werk van meer dan 1.000 Vertegenwoordigers in hun werk begeleiden. De ontwikkelingen in het Bahá’í-wereldcentrum in diezelfde periode zijn talrijk: getuige de voltooiing van de Terrassen van de Graftombe van de Báb en twee gebouwen op de Arc, en het begin van de bouw van de Graftombe van ‘Abdu’l-Bahá, en niet te vergeten een groot aantal projecten om de kostbare Heilige Plaatsen van het Geloof te versterken en in stand te houden. De Graftombe van Bahá’u’lláh en de Graftombe van de Báb werden erkend als Werelderfgoed, plaatsen van onschatbare betekenis voor de mensheid. Het publiek stroomde met honderdduizenden naar deze heilige plaatsen toe, in sommige jaren bijna anderhalf miljoen, en het Wereldcentrum ontving regelmatig honderden pelgrims tegelijk, soms meer dan 5.000 in een jaar, naast een vergelijkbaar aantal bahá’í-bezoekers; wij zijn evenzeer verheugd over de toegenomen aantallen als over de tientallen verschillende volkeren en naties die vertegenwoordigd zijn onder degenen die deelhebben aan de zegen van pelgrimage. De vertaling, publicatie en verspreiding van de Heilige Teksten is ook sterk versneld, parallel aan de ontwikkeling van de Bahá’í Reference Library, een van de meest opmerkelijke leden van de groeiende familie van websites geassocieerd met Bahai.org, die zelf nu in tien talen beschikbaar is. Er zijn diverse bureaus en instellingen opgericht, gevestigd in het

Wereldcentrum en elders, belast met het ondersteunen van het leerproces dat zich op meerdere gebieden in de hele bahá´í-wereld ontvouwt. Zusters en broeders in geloof, dit alles is slechts een fractie van het verhaal dat wij zouden kunnen vertellen van wat uw toewijding aan Hem die de Verguisde van de Wereld was, heeft voortgebracht. Wij kunnen slechts de aangrijpende woorden herhalen die eens door de geliefde Meester werden uitgesproken toen Hij, overmand door emotie, uitriep: “O Bahá’u’lláh! Wat hebt Gij gedaan?”

14. Vanuit het panorama van een doorslaggevende kwart eeuw richten wij onze aandacht nu op het meest recente Vijfjarenplan, een Plan dat in verschillende opzichten anders is dan alle voorgaande. In dit Plan riepen wij de bahá’ís van de wereld op om alles wat zij in de voorgaande twintig jaar hadden geleerd aan te wenden en ten volle in te zetten. Wij zijn zeer verheugd dat onze hoop in dit opzicht meer dan vervuld werd, en hoewel wij natuurlijk grote dingen verwachten van de volgelingen van de Gezegende Schoonheid, was de aard van wat door hun herculische inspanningen werd bereikt werkelijk adembenemend. Het was de bekroning van een vijfentwintig jaar lange prestatie.

15. Het Plan was vooral gedenkwaardig omdat het in drieën werd gedeeld door twee heilige tweehonderdjarige vieringen, die allebei plaatselijke gemeenschappen over de hele wereld hebben versterkt. Het gezelschap van gelovigen demonstreerde, op een nooit eerder vertoonde schaal en met relatief gemak, de capaciteit om mensen uit alle lagen van de samenleving te betrekken bij het eren van het leven van een Manifestatie van God. Het was een krachtige indicator van iets groters: het vermogen om het vrijkomen van enorme geestelijke energie te richten op de vooruitgang van de Zaak. De respons was zo grandioos dat op veel plaatsen het Geloof op nationaal niveau uit de onbekendheid trad. In onverwachte en misschien zelfs onvoorziene settings bleek een duidelijke ontvankelijkheid voor het Geloof te bestaan.

Duizenden en nog eens duizenden werden gegrepen door hun ontmoeting met een geest van aanbidding die nu kenmerkend is voor bahá’í-gemeenschappen overal. De visie van wat mogelijk wordt gemaakt door het vieren van een Bahá’í-Heilige Dag werd onmetelijk verruimd.

16. De resultaten van het Plan overtreffen, alleen al in numerieke termen, al snel die van alle Plannen die sinds 1996 eraan vooraf zijn gegaan. Bij de start van dit Plan was de capaciteit aanwezig om iets meer dan 100.000 kernactiviteiten tegelijk uit te voeren, een capaciteit die de vrucht was van twintig jaar gezamenlijke inspanning. Nu worden er 300.000 kernactiviteiten tegelijk gehouden. De deelname aan deze activiteiten is gestegen tot meer dan twee miljoen, wat eveneens bijna een verdrievoudiging betekent. Er zijn 329 nationale en regionale trainingsinstituten werkzaam, en hun capaciteit blijkt uit het feit dat driekwart miljoen mensen in staat zijn gesteld ten minste één boek van de reeks te voltooien; in totaal bedraagt het aantal cursussen dat door individuen is voltooid nu ook twee miljoen, een stijging met ruim een derde in vijf jaar.

17. De toegenomen intensiteit waarmee over de hele wereld aan groeiprogramma’s wordt gewerkt, vertelt een eigen indrukwekkend verhaal. Voor deze periode van vijf jaar hadden wij opgeroepen de groei te versnellen in elk van de 5.000 clusters waar deze was begonnen. Deze opdracht werd de drijfveer voor serieuze inspanningen over de hele wereld. Als gevolg daarvan is het aantal intensieve groeiprogramma’s meer dan verdubbeld en bedraagt het nu ongeveer 4.000. Moeilijkheden bij het openen van nieuwe dorpen en wijken voor het Geloof te midden van een wereldwijde gezondheidscrisis, of het uitbreiden van activiteiten die nog in een vroeg stadium verkeerden toen de pandemie uitbrak, hebben verhinderd dat in het laatste jaar van het plan een nog hoger totaal werd bereikt. Er is echter meer te vertellen. Aan het begin van het Plan hadden wij de hoop uitgesproken dat het aantal clusters waar de vrienden de derde mijlpaal op een continuüm van groei hadden gepasseerd, als gevolg van het leren over het verwelkomen van grote aantallen mensen in de omarming van hun activiteiten, met nog eens honderden zou groeien. Dat totaal stond toen op ongeveer 200, verspreid over zo’n 40 landen. Vijf jaar later is dit aantal gestegen tot een verbazingwekkende 1.000 in bijna 100 landen – een kwart van alle intensieve groeiprogramma’s in de wereld en een prestatie die onze verwachtingen ver overtreft. En toch laten zelfs deze cijfers niet de grootste hoogten zien waartoe de gemeenschap is gestegen. Er zijn meer dan 30 clusters waar het aantal kernactiviteiten meer dan 1.000 telt; in sommigen zijn het er enkele duizenden, waarbij in een cluster meer dan 20.000 mensen participeren. Een groeiend aantal Plaatselijke Geestelijke Raden ziet nu toe op de ontplooiing van educatieve programma’s die zich richten op praktisch alle kinderen en jeugd in een dorp; dezelfde werkelijkheid begint zich af te tekenen in enkele stadswijken. De betrokkenheid bij de Openbaring van Bahá’u’lláh heeft in bijzondere gevallen individuen, gezinnen en uitgebreide familiekringen overstegen – wat zichtbaar wordt is de beweging van bevolkingsgroepen naar een gemeenschappelijk middelpunt. Er zijn gevallen waar eeuwenoude vijandigheden tussen tegenover elkaar staande groepen worden losgelaten, en bepaalde sociale structuren en dynamieken worden getransformeerd in het licht van de goddelijke leringen.

18. We kunnen niet anders dan ons te verheugen over zo’n indrukwekkende vooruitgang. De maatschappij-opbouwende kracht van het Geloof van Bahá’u’lláh wordt steeds duidelijker, en dit is een stevig fundament waarop het komende Negenjarenplan zal voortbouwen. Clusters van uitgesproken kracht zijn, zoals gehoopt, reservoirs van kennis en hulpbronnen gebleken

voor hun buren. En regio’s waar meer dan één van zulke clusters bestaan, hebben gemakkelijker de middelen ontwikkeld om de groei in cluster na cluster te versnellen. Wij zien ons echter genoodzaakt nogmaals te benadrukken dat er bijna overal vooruitgang is geboekt; het verschil in vooruitgang tussen de ene plaats en de andere is gradueel. Het collectieve inzicht van de gemeenschap in het proces van toetreding in troepen en haar vertrouwen in het vermogen om dit proces onder alle omstandigheden te stimuleren, zijn gestegen tot een niveau dat in de afgelopen decennia ondenkbaar was. De diepgaande vragen die zich al zo lang aftekenden en die in 1996 scherp in beeld werden gebracht, zijn door de bahá´í-wereld overtuigend beantwoord. Er is een generatie van gelovigen wier hele leven het stempel draagt van de vooruitgang van de gemeenschap. Maar alleen al de schaal van wat zich heeft voorgedaan in die vele clusters waar de grenzen van het leren worden verlegd, heeft van een belangrijke stap voorwaarts in het proces van toetreding in troepen een gedenkwaardige stap van historische proporties gemaakt.

19. Velen zullen bekend zijn met hoe de Behoeder de Tijdperken van het Geloof in opeenvolgende tijdvakken verdeelde; het vijfde tijdvak van het Vormende Tijdperk begon in 2001. Minder bekend is dat de Behoeder ook specifiek verwees naar het bestaan van tijdvakken van het

Goddelijke Plan, en stadia binnen die tijdvakken. Het door ‘Abdu’l-Bahá ontworpen Goddelijke Plan, dat twee decennia lang werd opgeschort terwijl plaatselijke en nationale organen van het Bestuursstelsel werden opgericht en versterkt, werd in 1937 formeel ingehuldigd met de aanvang van de eerste fase van zijn eerste tijdvak: het Zevenjarenplan, dat door de Behoeder aan de Noord-Amerikaanse bahá’í-gemeenschap was toegewezen. Dit eerste tijdvak werd afgesloten na de voltooiing van de Tienjarenkruistocht in 1963, die ertoe had geleid dat de banier van het Geloof over de hele wereld was geplant. De openingsfase van het tweede tijdvak was het eerste Negenjarenplan, en in het kielzog daarvan zijn niet minder dan tien plannen gevolgd, plannen die in duur varieerden van twaalf maanden tot zeven jaar. Bij het aanbreken van dit tweede tijdvak was de bahá’í-wereld reeds getuige van het prille begin van die toetreding van troepen in het Geloof die was voorzien door de Auteur van het Goddelijke Plan; in de daaropvolgende decennia hebben generaties van toegewijde gelovigen binnen de gemeenschap van de Grootste Naam in de Goddelijke Wijngaard gewerkt om de voorwaarden te cultiveren die nodig zijn voor aanhoudende, grootschalige groei. En hoe overvloedig zijn de vruchten van die arbeid in dit glorieuze seizoen van Riḍván! Het fenomeen van grote aantallen die de activiteiten van de gemeenschap doen aanzwellen, de vonk van het geloof opvangen en snel opstaan om aan de voorhoede van het Plan te dienen, is veranderd van een door geloof ingegeven verwachting tot een terugkerende realiteit. Zo’n uitgesproken en aantoonbare vooruitgang vraagt om een markering in de annalen van de Zaak. Met opgetogen harten kondigen wij aan dat het derde tijdvak van het Goddelijke Plan van de Meester is begonnen. Fase na fase, tijdvak na tijdvak zal Zijn Plan zich ontvouwen, totdat het licht van het Koninkrijk ieder hart verlicht.

20. Geliefde vrienden, geen terugblik op de vijfjarige onderneming die het tweede tijdvak van het Goddelijke Plan afsloot zou volledig zijn zonder speciaal te verwijzen naar de opschudding die het laatste jaar ervan vergezelde en die nog steeds voortduurt. De beperkingen van persoonlijke contact, die in de meeste landen in deze periode sterk wisselden, hadden de collectieve inspanningen van de gemeenschap een zware slag kunnen toebrengen, waarvan het herstel jaren had kunnen duren, maar er zijn twee redenen waarom dit niet is gebeurd. De ene was het wijdverbreide bewustzijn van de plicht van bahá’ís om de mensheid te dienen, met name in tijden van gevaar en tegenspoed. De andere was de buitengewoon toegenomen capaciteit in de bahá’í-wereld om uitdrukking te geven aan dat bewustzijn. Met een jarenlange ervaring met een systematisch actiepatroon brachten de vrienden hun creativiteit en doelgerichtheid in stelling in een onvoorziene crisis, ervoor zorgend dat de nieuwe benaderingen die zij ontwikkelden coherent waren met het raamwerk dat zij in opeenvolgende Plannen trachtten te vervolmaken. Hiermee sluiten we niet de ogen voor de zware beproevingen die bahá’ís doorstaan, net als hun landgenoten in alle landen; maar ondanks de ernstige moeilijkheden hebben de gelovigen hun focus behouden. Middelen zijn ter beschikking gesteld aan gemeenschappen in nood, verkiezingen zijn doorgegaan waar mogelijk, en onder alle omstandigheden zijn de instellingen van de Zaak hun taken blijven vervullen. Er zijn zelfs moedige stappen voorwaarts gezet. De Nationale Geestelijke Raad van São Tomé en Príncipe zal deze Riḍván opnieuw worden gevestigd, en twee nieuwe pijlers van het Universele Huis van Gerechtigheid zullen worden opgericht: de Nationale Geestelijke Raad van Kroatië met zijn zetel in Zagreb, en de Nationale Geestelijke Raad van Timor-Leste met zijn zetel in Dili.

21. En zo begint het Eénjarige Plan. Het doel en de vereisten ervan zijn reeds uiteengezet in onze boodschap verzonden op de Dag van het Verbond; dit Plan, hoewel kort, zal volstaan om de bahá’í-wereld voor te bereiden op het Negenjarenplan dat zal volgen. Een periode van bijzondere kracht, die honderd jaar na de openbaring van de Tafelen van het Goddelijk Plan is begonnen, zal spoedig worden afgesloten met de honderdste herdenking van de Hemelvaart van ‘Abdu’l-Bahá, waarmee de eerste eeuw van het Vormende Tijdperk wordt afgesloten en de tweede begint. Het gezelschap van de gelovigen treedt dit nieuwe Plan binnen in een tijd waarin de mensheid, gekastijd door de onthulling van haar kwetsbaarheid, zich meer bewust lijkt van de noodzaak van samenwerking om wereldwijde uitdagingen aan te gaan. Toch blijven hardnekkige gewoonten van wedijver, eigenbelang, vooroordeel en bekrompenheid de beweging naar eenheid belemmeren, ondanks groeiende aantallen in de samenleving die in woord en daad laten zien dat ook zij verlangen naar een grotere aanvaarding van het inherente een-zijn van de mensheid. Wij bidden dat de familie van naties erin mag slagen haar verschillen opzij te zetten in het belang van het algemeen welzijn. Ondanks de onzekerheden die de komende maanden omhullen, smeken wij Bahá’u’lláh om de bekrachtigingen die Zijn volgelingen zo lang hebben geschraagd nog overvloediger te maken, opdat u verder mag gaan in uw missie, uw kalmte onverstoord door de turbulentie van een wereld wiens nood aan Zijn genezende boodschap steeds acuter wordt.

22. Het Goddelijke Plan gaat een nieuw tijdvak en een nieuwe fase in. De bladzijde is omgeslagen.

 

Windows / Mac