Return   Facebook   Zip File

Arabic

1

O ZOON VAN GEEST!

Mijn eerste raad is deze: bezit een rein, warm en stralend hart, dat een aloude, onvergankelijke en eeuwige heerschappij de uwe zij.

2

O ZOON VAN GEEST!

Het meest geliefde in Mijn ogen is rechtvaardigheid. Keer u niet van haar af indien gij Mij begeert, en veronachtzaam haar niet, zodat Ik u Mijn vertrouwen kan schenken. Met haar hulp zult gij met uw eigen ogen zien en niet door de ogen van anderen, uit eigen kennis weten en niet door de kennis van uw naaste. Overweeg in uw hart hoe het u betaamt te zijn. Waarlijk, rechtvaardigheid is Mijn gave aan u en het teken van Mijn goedertierenheid. Houd dit voor ogen.

3

O MENSENZOON!

Verborgen in Mijn onheuglijk bestaan en in de aloude eeuwigheid van Mijn wezen wist Ik dat Ik u liefhad; daarom schiep Ik u, legde Mijn gelijkenis in u en openbaarde u Mijn schoonheid.

4

O MENSENZOON!

Ik had uw schepping lief, daarom schiep Ik u. Heb Mij dus lief, dat Ik uw naam kan noemen en uw ziel kan vervullen met de geest des levens.

5

O ZOON VAN HET BESTAAN!

Heb Mij lief, dat Ik u kan liefhebben. Indien gij Mij niet liefhebt, kan Mijn liefde u op generlei wijze bereiken. Weet dit, o dienaar.

6

O ZOON VAN HET BESTAAN!

Uw paradijs is Mijn liefde, uw hemelse woning uw hereniging met Mij. Treed daar binnen en draal niet. Dit is hetgeen voor u is bestemd in Ons koninkrijk in den hoge en Ons verheven domein.

7

O MENSENZOON!

Indien gij Mij liefhebt, keer u af van uzelf en als gij Mijn welbehagen zoekt, sla geen acht op het uwe, opdat gij in Mij sterft en Ik eeuwig in u leef.

8

O ZOON VAN GEEST!

Er is geen vrede voor u, tenzij gij uzelf verloochent en u tot Mij keert. Want het betaamt u, u op Mijn naam te beroemen en niet op de uwe; uw vertrouwen in Mij te stellen en niet in uzelf, daar Ik bemind wens te worden boven al hetgeen is.

9

O ZOON VAN HET BESTAAN!

Mijn liefde is Mijn burcht, wie daar binnentreedt is veilig en beschut, wie zich afkeert zal zeker verdwalen en teloorgaan.

10

O ZOON VAN OPENBARING!

Gij zijt Mijn burcht. Treed daar binnen, dat gij in veiligheid kunt wonen. Mijn liefde is in u, weet dit, dat gij Mij u zeer nabij zult vinden.

11

O ZOON VAN HET BESTAAN!

Gij zijt Mijn lamp en Mijn licht is in u. Wees hierdoor verlicht en zoek geen ander dan Mij. Want Ik schiep u rijk en stortte overvloedig Mijn gunst over u uit.

12

O ZOON VAN HET BESTAAN!

Met de hand van macht schiep Ik u en met de vingers van kracht vormde Ik u. In u legde Ik het wezen van Mijn licht. Wees er tevreden mee en zoek niets anders, want Mijn werk is volmaakt en Mijn gebod bindend. Betwijfel dit niet.

13

O ZOON VAN GEEST!

Ik schiep u rijk, waarom maakt gij u arm? Edel vormde Ik u, waarom vernedert gij u? Uit het wezen van kennis gaf Ik u aanzijn, waarom zoekt gij verlichting bij iemand anders dan Mij? Uit de klei der liefde kneedde Ik u, waarom houdt gij u met een ander bezig? Richt uw blik op uzelf, opdat gij Mij bestendig in u vindt, krachtig, machtig en bij-zich-bestaand.

14

O MENSENZOON!

Gij zijt Mijn rijk en Mijn rijk vergaat niet, waarom vreest gij uw ondergang? Gij zijt Mijn licht en Mijn licht zal nimmer worden gedoofd, waarom vreest gij uw uitdoving? Gij zijt Mijn glorie en Mijn glorie verbleekt niet. Gij zijt Mijn kleed en Mijn kleed zal nimmer verslijten. Volhard in uw liefde voor Mij, dat gij Mij kunt vinden in het rijk van heerlijkheid.

15

O ZOON VAN OPENBARING!

Zie naar Mijn aangezicht en verzaak alles buiten Mij, want Mijn soevereiniteit is eeuwig en Mijn heerschappij vergaat niet. Indien gij een ander dan Mij zoekt, ja zelfs al doorzocht gij voor immer het heelal, zal uw zoeken vergeefs zijn.

16

O ZOON VAN HET LICHT!

Vergeet alles buiten Mij en heb gemeenschap met Mijn geest. Dit is de kern van Mijn gebod, richt u ernaar.

17

O MENSENZOON!

Wees met Mij tevreden en zoek geen andere helper, want niemand dan Ik kan u ooit voldoen.

18

O ZOON VAN GEEST!

Verlang niet van Mij wat Wij niet voor u wensen. Wees dan tevreden met wat Wij voor u beschikken, want dit is wat u ten goede komt, indien gij u daarmee tevreden stelt.

19

O ZOON VAN HET WONDERE VISIOEN!

Ik heb in u een ademtocht van Mijn eigen geest geblazen, dat gij Mij kunt liefhebben. Waarom hebt gij Mij verzaakt en een andere geliefde gezocht dan Mij?

20

O ZOON VAN GEEST!

Mijn recht op u is groot, vergeet dit nimmer. Mijn genade voor u is overvloedig, versluier haar niet. Mijn liefde heeft in u een woning gevonden, verheimelijk haar niet. Mijn licht straalt helder voor u, verduister het niet.

21

O MENSENZOON!

De uitgelezenste vruchten heb Ik voor u bestemd aan de boom van stralende heerlijkheid. Waarom hebt gij u ervan afgekeerd en u met minder tevredengesteld? Keer terug naar hetgeen beter voor u is in het koninkrijk in den hoge.

22

O ZOON VAN GEEST!

Edel schiep Ik u, toch hebt gij uzelf verlaagd. Verhef u tot datgene waarvoor gij werd geschapen.

23

O ZOON VAN DE ALLERHOOGSTE!

Tot het eeuwige roep Ik u, toch zoekt gij het vergankelijke. Waarom keert gij u af van Ons verlangen en volgt gij uw eigen wensen?

24

O MENSENZOON!

Overschrijd niet uw grenzen, noch eis hetgeen u niet betaamt. Buig u deemoedig voor het aangezicht van uw God, de Heer van macht en gezag.

25

O ZOON VAN GEEST!

Stel u niet boven de arme, want hem begeleid Ik op zijn weg en u aanschouw Ik in uw lage staat en verwerp Ik voor immer.

26

O ZOON VAN HET BESTAAN!

Hoe kunt gij uw eigen fouten vergeten en u met de fouten van anderen inlaten? Wie zo handelt wordt door Mij vervloekt.

27

O MENSENZOON!

Gewaag niet van de zonden van anderen zolang gij zelf een zondaar zijt. Indien gij dit gebod schendt, zult gij verworpen worden, dit betuig Ik u.

28

O ZOON VAN GEEST!

Weet voorzeker dat wie de mensen tot gerechtigheid maant en zelf onrecht pleegt, niet een van de Mijnen is, ook al draagt hij Mijn naam.

29

O ZOON VAN HET BESTAAN!

Schrijf niemand iets toe dat gij uzelf niet toegeschreven wilt hebben, en zeg niet wat gij niet doet. Dit is Mijn gebod aan u, leef het na.

30

O MENSENZOON!

Wijs Mijn dienaar niet af, wanneer hij u om iets vraagt, want zijn gelaat is Mijn gelaat; wees dus ootmoedig voor Mij.

31

O ZOON VAN HET BESTAAN!

Geef u iedere dag rekenschap van uw doen en laten, eer gij ter verantwoording wordt geroepen, want de dood zal onaangekondigd tot u komen en gij zult rekenschap moeten afleggen.

32

O ZOON VAN DE ALLERHOOGSTE!

Ik maakte de dood een boodschapper van vreugde voor u. Waarom treurt gij? Ik schiep het licht om zijn luister over u uit te stralen. Waarom sluit gij u ervan af?

33

O ZOON VAN GEEST!

Met de blijde tijding van licht begroet Ik u. Verheug u! Tot de hof van heiligheid roep Ik u, verblijf daarin, dat gij voor immer in vrede kunt leven.

34

O ZOON VAN GEEST!

De geest van heiligheid brengt u de vreugdevolle tijding van hereniging, waarom treurt gij? De geest van macht bekrachtigt u in Zijn zaak, waarom verbergt gij u? Het licht van Zijn aangezicht leidt u, hoe kunt gij verdwalen?

35

O MENSENZOON!

Treur niet, tenzij gij verre van Ons zijt. Verheug u niet, tenzij gij Ons nadert en tot Ons wederkeert.

36

O MENSENZOON!

Verheug u in de blijheid uws harten, dat gij waardig zult zijn Mij te ontmoeten en Mijn schoonheid te weerspiegelen.

37

O MENSENZOON!

Ontdoe u niet van Mijn schoon gewaad en verbeur niet uw deel uit Mijn wondere bron, dat gij niet voor eeuwig zult dorsten.

38

O ZOON VAN HET BESTAAN!

Volg Mijn wetten uit liefde voor Mij en ontzeg u hetgeen gij begeert, zo gij Mijn welbehagen zoekt.

39

O MENSENZOON!

Veronachtzaam Mijn geboden niet, als gij Mijn schoonheid liefhebt en vergeet Mijn raadgevingen niet, als gij Mijn welbehagen wilt verwerven.

40

O MENSENZOON!

Al doorsnelt gij de onmetelijkheid van de ruimte en doorkruist gij het uitspansel, gij zult geen rust vinden dan in onderwerping aan Ons gebod en deemoed voor Ons aangezicht.

41

O MENSENZOON!

Verheerlijk Mijn zaak, dat Ik u de geheimenissen van Mijn grootheid kan openbaren en u met het licht van eeuwigheid kan verlichten.

42

O MENSENZOON!

Verootmoedig u voor Mij, dat Ik genadig tot u kan komen. Verhef u voor de zegen van Mijn zaak om nog op aarde de overwinning te behalen.

43

O ZOON VAN HET BESTAAN!

Maak melding van Mij op Mijn aarde, dat Ik in Mijn hemel u kan gedenken. Aldus zullen Mijn ogen en de uwe worden vertroost.

44

O ZOON VAN DE TROON!

Uw gehoor is Mijn gehoor, hoor daarmee. Uw ogen zijn Mijn ogen, zie daarmee. Dan zult gij in het diepst van uw ziel getuigen van Mijn verheven heiligheid en zal Ik in Mij getuigen van een verheven staat voor u.

45

O ZOON VAN HET BESTAAN!

Zoek op Mijn pad het martelaarschap, tevreden met Mijn welbehagen en dankbaar voor hetgeen Ik beschik, dat gij met Mij kunt rusten onder het baldakijn van verhevenheid achter de tabernakel van heerlijkheid.

46

O MENSENZOON!

Overweeg zorgvuldig. Is het uw wens op uw bed te sterven of als martelaar op Mijn pad uw bloed te vergieten in het stof, en zo de verkondiger te worden van Mijn gebod en de onthuller van Mijn licht in het hoogste paradijs? Oordeel juist, o dienaar.

47

O MENSENZOON!

Bij Mijn schoonheid! Uw haar te kleuren met uw bloed is grootser in Mijn ogen dan de schepping van het heelal en het licht van beide werelden. Streef ernaar dit te bereiken, o dienaar!

48

O MENSENZOON!

Voor alles is een teken. Het teken van liefde is standvastigheid onder Mijn gebod en geduld onder Mijn beproevingen.

49

O MENSENZOON!

De ware minnaar hunkert naar beproeving, gelijk de opstandige naar vergiffenis en de zondaar naar genade hunkert.

50

O MENSENZOON!

Als u geen tegenspoed treft op Mijn pad, hoe kunt gij dan de weg bewandelen van hen die tevreden zijn met Mijn welbehagen? Als beproevingen u niet kwellen in uw verlangen Mij te ontmoeten, hoe wilt gij dan het licht bereiken in uw liefde voor Mijn schoonheid?

51

O MENSENZOON!

Mijn rampspoed is Mijn voorzorg, uiterlijk is het vuur en wraak, doch innerlijk licht en genade. Haast u daarheen, dat gij een eeuwig licht en een onsterfelijke geest zult worden. Dit is Mijn gebod aan u, leef het na.

52

O MENSENZOON!

Mocht voorspoed uw deel zijn, verheug u niet en mocht vernedering uw lot zijn, treur niet, want beide zullen voorbijgaan en niet meer zijn.

53

O ZOON VAN HET BESTAAN!

Als armoede u overvalt, wees niet bedroefd, want tenslotte zal de Heer van rijkdom tot u komen. Vrees vernedering niet, want eens zal eer uw deel zijn.

54

O ZOON VAN HET BESTAAN!

Als uw hart hunkert naar deze eeuwige, onvergankelijke heerschappij en dit aloude, eeuwige leven, keer u dan af van deze vergankelijke, snel voorbijgaande soevereiniteit.

55

O ZOON VAN HET BESTAAN!

Houd u niet bezig met deze wereld, want met vuur toetsen Wij het goud en met goud toetsen Wij Onze dienaren.

56

O MENSENZOON!

Gij verlangt naar goud en Ik wens dat gij u ervan bevrijdt. Gij acht u rijk in het bezit ervan en Ik zie uw rijkdom in uw onthechting eraan. Bij Mijn leven! Het ene is Mijn kennis, het andere uw waan; hoe kan Mijn weg samengaan met de uwe?

57

O MENSENZOON!

Schenk Mijn rijkdom aan Mijn armen, dat gij in de hemel kunt putten uit de overvloed van onverwelkbare pracht en de schatten van onvergankelijke heerlijkheid. Doch bij Mijn leven! Heerlijker nog is het uw ziel te offeren, vermocht gij het slechts met Mijn ogen te zien.

58

O MENSENZOON!

De tempel van het bestaan is Mijn troon; zuiver hem van alles, dat Ik daar kan zetelen en verblijven.

59

O ZOON VAN HET BESTAAN!

Uw hart is Mijn woning, heilig het voor Mijn nederdaling. Uw geest is Mijn plaats van openbaring, zuiver hem voor Mijn verschijning.

60

O MENSENZOON!

Steek uw hand in Mijn boezem, opdat Ik stralend en luisterrijk boven u verrijs.

61

O MENSENZOON!

Stijg op naar Mijn hemel, teneinde de vreugde van hereniging te smaken en met volle teugen de weergaloze wijn te drinken uit de kelk van onvergankelijke heerlijkheid.

62

O MENSENZOON!

Menige dag is verstreken, terwijl gij u bezighield met uw grillen en nutteloze verbeeldingen. Hoelang nog wilt gij op uw sponde sluimeren? Hef het hoofd op uit de sluimer, want de Zon is naar het zenit gestegen, dat ze ook u moge bestralen met het licht van schoonheid.

63

O MENSENZOON!

Het licht straalt vanaf de kim van de heilige Berg op u en de geest van verlichting ademt in de Sinaï van uw hart. Bevrijd u daarom van de sluiers van ijdele verbeelding en treedt Mijn voorhof binnen, opdat gij geschikt zijt voor het eeuwige leven en waard Mij te ontmoeten. Dan kan dood noch afmatting of zorg u deren.

64

O MENSENZOON!

Mijn eeuwigheid is Mijn schepping, Ik heb haar voor u geschapen. Maak haar tot het kleed van uw tempel. Mijn eenheid is Mijn werk, Ik heb haar voor u gewrocht, kleed u daarmee, dat gij voor immer de openbaring van Mijn eeuwigdurend wezen kunt worden.

65

O MENSENZOON!

Mijn majesteit is Mijn gave aan u en Mijn grootheid het teken van Mijn genade. Wat Mij betaamt, kan niemand begrijpen noch iemand onder woorden brengen. Waarlijk, Ik heb dit bewaard in Mijn geheime bergplaatsen en in de schatkamers van Mijn gebod, als een teken van Mijn goedertierenheid jegens Mijn dienaren en van Mijn genade jegens Mijn volk.

66

O KINDEREN VAN HET GODDELIJKE EN ONZICHTBARE WEZEN!

Gij zult verhinderd worden Mij lief te hebben en de mensen zullen in verwarring raken, wanneer zij Mijn naam noemen. Want het verstand kan Mij niet begrijpen, noch het hart Mij bevatten.

67

O ZOON VAN SCHOONHEID!

Bij Mijn geest en bij Mijn gunst! Bij Mijn genade en bij Mijn schoonheid! Al hetgeen Ik u met de tong van gezag heb geopenbaard en voor u met de pen van macht heb neergeschreven, was in overeenstemming met uw ontvankelijkheid en inzicht, niet met Mijn staat en de melodie van Mijn stem.

68

O MENSENKINDEREN!

Weet gij niet waarom Wij u allen hebben geschapen uit hetzelfde stof? Opdat geen mens zich boven de ander zou verheffen. Overweegt te allen tijde in uw hart hoe gij werd geschapen. Daar Wij u allen hebben geschapen uit één en dezelfde stof, rust op u de plicht gelijk één ziel te zijn, met gelijke voeten te lopen, met gelijke mond te eten en in hetzelfde land te verwijlen, zodat uit uw diepste wezen, door uw daden en gedragingen, de tekenen van eenheid en de kern van onthechting kenbaar worden. Dit is Mijn raad aan u, o schare van licht! Volgt deze raad, dat gij de heilige vruchten van de boom van wondere glorie kunt plukken.

69

O GIJ ZONEN VAN GEEST!

Gij zijt Mijn schatkamer, want in u heb Ik de parelen van Mijn geheimenissen en de juwelen van Mijn kennis bewaard. Behoedt ze voor de vreemden onder Mijn dienaren en voor de goddelozen onder Mijn volk.

70

O ZOON VAN HEM DIE DOOR ZIJN EIGEN WEZEN STOND IN HET RIJK VAN ZICHZELF!

Weet, dat Ik u al de geuren van heiligheid heb geschonken, u ten volle Mijn woord heb geopenbaard, door u Mijn milddadigheid heb vervolmaakt en voor u heb gewenst hetgeen Ik voor Mijzelf wenste. Wees dus tevreden met Mijn welbehagen en wees Mij dankbaar!

71

O MENSENZOON!

Schrijf al hetgeen Wij u hebben geopenbaard met de inkt van licht op de tafel van uw geest. Mocht gij hiertoe niet bij machte zijn, put dan de inkt uit het diepst van uw hart. Als gij hiertoe niet in staat zijt, schrijf dan met de karmozijnrode inkt die op Mijn pad is geplengd. Waarlijk, dit is Mij dierbaarder dan al het andere; moge het licht ervan eeuwig stralen.

Persian

1

O GIJ VOLK DAT BEGRIP HEBT OM TE VERSTAAN EN OREN OM TE HOREN!

Het eerste woord van de Geliefde is dit: O mystieke nachtegaal! Verwijl slechts in de rozengaard van de geest. O bode van de Salomo der liefde! Zoek uw toevlucht slechts in het Scheba van de welbeminde. O onsterfelijke Feniks! Rust slechts op de berg van trouw. Daar is uw verblijf, als gij op de vleugelen van uw ziel opwiekt naar het oneindige rijk en tracht uw doel te bereiken.

2

O ZOON VAN GEEST!

De vogel zoekt zijn nest, de nachtegaal de bekoring van de roos, terwijl die vogels, de harten der mensen, tevreden met vergankelijke stof, ver afgedwaald zijn van hun eeuwige nest en met ogen gericht op de poel van onachtzaamheid, verstoken zijn van de heerlijkheid der goddelijke tegenwoordigheid. Ach, hoe vreemd en erbarmelijk; voor slechts een beker vol hebben zij zich afgewend van de golvende zeeën van de Allerhoogste en bleven zij verre van de stralendste horizont.

3

O VRIEND!

Plant in de tuin van uw hart slechts de roos der liefde en laat de nachtegaal van genegenheid en verlangen niet los. Stel kameraadschap met de rechtvaardigen op prijs en mijd alle omgang met de goddelozen.

4

O ZOON VAN RECHTVAARDIGHEID!

Waarheen kan een minnaar anders gaan dan naar het land van zijn geliefde? Welke zoeker vindt rust ver van zijn hartsverlangen? Voor de ware minnaar betekent hereniging leven en scheiding dood. Zijn ziel kent geen geduld en zijn hart geen vrede. Honderdduizend maal zou hij zijn leven willen geven om zich naar het verblijf van zijn geliefde te spoeden.

5

O ZOON VAN STOF!

Waarlijk, Ik zeg u: van alle mensen is hij de meest nalatige, die nutteloos twist en zich boven zijn broeder tracht te verheffen. Hoort, o broeders! Laat daden, niet woorden u sieren.

6

O ZOON VAN DE AARDE!

Weet waarlijk, het hart waarin nog het geringste spoor van afgunst schuilt, zal nimmer Mijn eeuwige rijk bereiken, noch de zoete geuren van heiligheid inademen die uit Mijn verheven Koninkrijk opstijgen.

7

O ZOON VAN LIEFDE!

Gij zijt slechts één schrede verwijderd van de heerlijke hoogten in den hoge en van de hemelse boom der liefde. Doe één stap en bereik met de volgende het onvergankelijke rijk en treed het paviljoen van eeuwigheid binnen. Geef dan gehoor aan hetgeen is geopenbaard door de pen van heerlijkheid.

8

O ZOON VAN HEERLIJKHEID!

Ga snel vooruit op de pad van heiligheid en treed de hemel van verbondenheid met Mij binnen. Zuiver uw hart door het polijsten van uw geest en spoed u naar de hof van de Allerhoogste.

9

O VLIEDENDE SCHADUW!

Ga aan de lagere fasen van twijfel voorbij en verhef u tot de verheven hoogten van zekerheid. Open het oog van waarheid, dat gij de onverhulde Schoonheid kunt aanschouwen en zult uitroepen: geheiligd zij de Heer, de verhevenste aller scheppers.

10

O ZOON VAN BEGEERTE!

Luister aandachtig: nimmer zal het sterfelijk oog de eeuwige schoonheid herkennen, noch zal het levenloze hart genoegen vinden in iets anders dan de verwelkte bloem. Want soort zoekt soort en schept behagen in het gezelschap van zijns gelijke.

11

O ZOON VAN STOF!

Sluit uw ogen, dat gij Mijn schoonheid kunt aanschouwen; stop uw oren toe, dat gij naar de zoete melodie van Mijn stem kunt luisteren. Ontdoe u van alle geleerdheid, dat gij deel kunt hebben aan Mijn kennis; en doe afstand van geld en bezit, dat gij een onvergankelijk deel kunt verkrijgen uit de oceaan van Mijn eeuwige rijkdom. Dit betekent: Sluit uw ogen voor alles behalve Mijn schoonheid, stop uw oren toe voor alles behalve Mijn woord, ontdoe u van alle geleerdheid behalve van de kennis van Mij, dat gij met een klare blik, een zuiver hart en een aandachtig oor de hof van Mijn heiligheid kunt binnentreden.

12

O MENS MET TWEEERLEI BLIK!

Sluit één oog en open het andere. Sluit het ene voor de wereld en al hetgeen zich daarin bevindt en open het andere voor de geheiligde schoonheid van de Geliefde.

13

O MIJN KINDEREN!

Ik vrees dat gij, verstoken van de melodie van de hemelse duif, terugzinkt naar de duisternis van volslagen verlorenheid en zonder ooit de schoonheid van de roos te hebben aanschouwd, tot water en leem terugkeert.

14

O VRIENDEN!

Geef niet de eeuwigdurende schoonheid prijs voor een schoonheid die moet vergaan en richt uw liefde niet op deze vergankelijke wereld van stof.

15

O ZOON VAN GEEST!

Er komt een tijd dat de nachtegaal van heiligheid niet langer de diepste mysteriën zal onthullen en gij allen verstoken zult zijn van de hemelse melodie en van de stem uit den hoge.

16

O KERN VAN ACHTELOOSHEID!

Myriaden mystieke tongen spreken in één taal en myriaden verborgen mysteriën zijn geopenbaard in één enkele melodie; doch helaas, er is geen oor dat hoort en geen hart dat verstaat.

17

O KAMERADEN!

De poorten die leiden naar de Plaatsloze staan wijd open en het verblijf van de geliefde prijkt met het bloed van Zijn minnaars, doch bijna allen, op enkelen na, blijven uitgesloten van deze hemelse stad en zelfs onder die weinigen is slechts een handjevol gevonden met een zuiver hart en een geheiligde geest.

18

O GIJ BEWONERS VAN HET HOOGSTE PARADIJS!

Verkondigt aan de kinderen van zekerheid dat in de rijken van heiligheid, nabij het hemelse paradijs een nieuwe tuin is verschenen, waaromheen de inwoners van het rijk in den hoge en de onsterfelijke bewoners van het verheven paradijs zich bewegen. Streeft er dus naar die staat te bereiken en uit zijn anemonen de mysteriën der liefde te ontraadselen en uit zijn eeuwige vruchten het geheim te leren van goddelijke en volmaakte wijsheid. Vertroost zijn de ogen van hen die deze tuin binnentreden en er verblijven.

19

O MIJN VRIENDEN!

Hebt gij die ware en stralende morgen vergeten, toen gij allen in die geheiligde en gezegende omgeving in Mijn tegenwoordigheid bijeen waart in de schaduw van de boom des levens die is geplant in het alglorierijke paradijs? Vol ontzag hebt gij geluisterd toen Ik deze drie heiligste uitspraken deed: O vrienden! Verkiest niet uw wil boven de Mijne; verlangt nimmer hetgeen Ik niet voor u wens en nadert Mij niet met een levenloos hart, besmeurd met wereldse verlangens en begeerten. Mocht gij toch uw ziel heiligen, dan waart gij op dit ogenblik in staat, u die plaats en die omgeving in herinnering te roepen en zou de waarheid van Mijn uitspraken u allen duidelijk zijn.

In de achtste der heiligste regels van de vijfde Tafel van het Paradijs, zegt Hij:

20

O GIJ DIE GELIJK DODEN OP HET LEGER VAN ACHTELOOSHEID LIGT!

Eeuwen zijn voorbijgegaan en uw kostbare leven is bijna ten einde, en toch heeft uit u geen enkele ademtocht van zuiverheid Onze hof van heiligheid bereikt. Hoewel verzonken in de oceaan van ongeloof, belijdt gij toch met de lippen het ene ware geloof Gods. Hem die Ik verafschuw, hebt gij bemind en Mijn vijand hebt gij tot uw vriend gemaakt. Niettemin wandelt gij voldaan en zelfingenomen op Mijn aarde, zonder er acht op te slaan dat Mijn aarde u moe is en dat alles erop u schuwt. Als gij uw ogen opent, zult gij in waarheid ontelbare smarten verkiezen boven deze vreugde en de dood zelf beter achten dan dit leven.

21

O BEWEGENDE GEDAANTE VAN STOF!

Ik wens uw metgezel te zijn, doch gij wilt geen vertrouwen in Mij stellen. Het zwaard van uw opstandigheid heeft de boom van uw hoop geveld. Te allen tijde ben Ik u nabij, maar gij zijt steeds ver van Mij. Onvergankelijke glorie heb Ik voor u verkozen, doch gij hebt voor uzelf grenzeloze schande gekozen. Keer terug nu er nog tijd is en laat uw kans niet teloorgaan.

22

O ZOON VAN BEGEERTE!

Jarenlang hebben geleerden en wijzen vergeefs getracht de tegenwoordigheid van de Alglorierijke te bereiken; zij hebben hun leven doorgebracht met het zoeken naar Hem, doch zij aanschouwden de schoonheid van Zijn aangezicht niet. Gij hebt zonder de geringste inspanning uw doel bereikt en zonder zoeken het voorwerp van uw verlangen gevonden. Desondanks zijt gij toch zo in de sluier van uw eigen ik gehuld gebleven, dat uw ogen de schoonheid van de Geliefde niet aanschouwden, noch uw hand de zoom van Zijn kleed beroerde. Gij die ogen hebt, ziet en verwondert u!

23

O BEWONERS VAN DE STAD DER LIEFDE!

Dodelijke windvlagen belagen de eeuwigbrandende kaars en de schoonheid van de hemelse Jongeling is versluierd in duister stof. De koning der koningen van de liefde is onrecht aangedaan door het volk van onderdrukking en de duif van heiligheid ligt gevangen in de klauwen der uilen. De bewoners van het paviljoen van heerlijkheid en de hemelse scharen wenen en klagen, terwijl gij in het rijk van achteloosheid rust en u tot de trouwe vrienden rekent. Hoe ijdel en dwaas is uw waan!

24

O GIJ DWAZEN, DIE BEROEMD ZIJT OM UW WIJSHEID!

Waarom draagt gij de kledij van herders, wanneer gij innerlijk wolven zijt geworden, belust op Mijn kudde? Gij zijt gelijk de ster die vóór de dageraad verrijst en die, hoewel ze stralend en helder schijnt, toch de reizigers naar Mijn stad van het spoor afbrengt en naar de ondergang leidt.

25

O GIJ, DIE EERLIJK LIJKT, MAAR INNERLIJK VALS ZIJT!

Gij zijt gelijk klaar maar bitter water dat voor het oog kristalhelder is, maar waarvan niet één druppel wordt aanvaard als het door de goddelijke Keurmeester wordt gekeurd. Zeker, de zonnestraal valt zowel op het stof als op de spiegel, maar de weerkaatsing is verschillend, gelijk de ster verschilt van de aarde. Ja, onmetelijk zelfs is het verschil!

26

O MIJN VRIEND IN NAAM!

Denk een wijle na. Hebt gij ooit gehoord dat vriend en vijand in één hart kunnen wonen? Verdrijf dan de vreemde, dat de Vriend Zijn woning kan binnengaan.

27

O ZOON VAN STOF!

Al hetgeen in de hemel en op aarde is, heb Ik voor u bestemd behalve het menselijk hart dat Ik tot verblijf van Mijn schoonheid en heerlijkheid heb gemaakt. Gij echter hebt Mijn tehuis en woning aan een ander dan Mij gegeven; en telkens wanneer de openbaarder van Mijn heiligheid Zijn eigen verblijf zocht, vond Hij daar een vreemde en dakloos spoedde Hij zich naar het heiligdom van de Geliefde. Niettemin heb Ik uw geheim verborgen gehouden en uw schande niet gewenst.

28

O KERN VAN BEGEERTE!

Bij het aanbreken van menige dag ben Ik uit de rijken van de Plaatsloze naar uw woning gekomen en vond u op het bed van gemakzucht bezig met anderen dan Mij. Daarop keerde Ik als een flits van de geest terug naar de rijken van hemelse glorie en verheimelijkte dit voor de scharen van heiligheid in Mijn toevluchtsoord in den hoge.

29

O ZOON VAN MILDDADIGHEID!

Uit de ijle ruimte van het niets, met het leem van Mijn gebod riep Ik u in het leven. Elk atoom dat bestaat en de essentie van alle geschapen dingen heb Ik beschikt voor uw opvoeding. Nog voor gij uit de moederschoot kwam, bestemde Ik voor u twee bronnen van parelende melk, ogen om over u te waken en harten om u lief te hebben. Uit Mijn liefderijkheid, onder de beschutting van Mijn barmhartigheid voedde Ik u, en behoedde u door het diepste wezen van Mijn genade en gunst. Ik beoogde met dit alles dat gij Mijn eeuwige rijk zoudt bereiken en Mijn onzichtbare gaven waard zoudt worden. Doch achteloos bleeft gij en eenmaal volwassen geworden, hebt gij al Mijn rijke gaven veronachtzaamd en u beziggehouden met uw ijdele verbeeldingen, zozeer dat gij alles volkomen vergeten zijt en u van de poorten van de Vriend hebt afgewend om in de hoven van Mijn vijand te verblijven.

30

O SLAAF VAN DE WERELD!

Bij het gloren van menige dag voer de bries van Mijn liefderijkheid over u en vond u in diepe slaap op uw sponde van achteloosheid. Weeklagend over uw jammerlijke toestand, keerde ze daarop terug vanwaar ze gekomen was.

31

O ZOON VAN DE AARDE!

Als gij Mij begeert, zoek geen ander dan Mij; en wilt gij Mijn schoonheid aanschouwen, sluit uw ogen voor de wereld en al hetgeen erin is; want Mijn wil en de wil van een ander kunnen evenmin als water en vuur in één hart wonen.

32

O BEVRIENDE VREEMDELING!

De kaars van uw hart is aangestoken door de hand van Mijn macht, doof haar niet met de aandruisende winden van zelfzucht en hartstocht. Het Mij gedenken is de genezing van al uw kwalen, vergeet dit niet. Maak Mijn liefde tot uw schat en koester deze als uw oogappel en leven.

33

O MIJN BROEDER!

Luister naar de zielvervoerende woorden van Mijn honingzoete tong en drink de stroom van mystieke heiligheid van Mijn suikerzoete lippen. Zaai het zaad van Mijn goddelijke wijsheid in de zuivere grond van uw hart en besprenkel het met het water van zekerheid, dat de hyacinten van Mijn kennis en wijsheid fris en groen kunnen opkomen in de heilige stad van uw hart.

34

O BEWONERS VAN MIJN PARADIJS!

Met de handen van liefderijkheid heb Ik in de heilige tuin van het paradijs de jonge boom van uw liefde en vriendschap geplant en hem met de milde regen van Mijn tedere genade besproeid. Tracht hem, nu de tijd aanbreekt dat hij vruchten gaat dragen, te beschermen tegen het verterende vuur van begeerte en hartstocht.

35

O MIJN VRIENDEN!

Dooft de lamp van dwaling en ontsteekt in uw hart de eeuwigbrandende fakkel van goddelijke leiding. Want eerlang zullen de keurmeesters van de mensheid, in de heilige tegenwoordigheid van de Aangebedene, niets aanvaarden dan zuiverste deugden en vlekkeloos heilige daden.

36

O ZOON VAN STOF!

De wijzen zijn zij die niet spreken, tenzij zij gehoor vinden, gelijk de schenker zijn beker niet aanbiedt aleer hij een dorstende vindt, en de minnaar niet uit het diepst van zijn hart roept tot hij de schoonheid van zijn geliefde aanschouwt. Zaai daarom het zaad van wijsheid en kennis in de zuivere grond van het hart en houd het verborgen, tot de hyacinten van goddelijke wijsheid opbloeien uit het hart en niet uit modder en leem.

In de eerste regel van de Tafel is het opgetekend en neergeschreven, en in het heiligdom van de tabernakel Gods is het verborgen:

37

O MIJN DIENAAR!

Geef niet voor hetgeen vergaat een eeuwige heerschappij prijs en verwerp niet een hemelse soevereiniteit voor een aards verlangen. Dit is de rivier van eeuwig leven die uit de bron van de pen van de barmhartige vloeit. Gelukkig zij die daaruit drinken!

38

O ZOON VAN GEEST!

Breek uw kooi open en wiek, gelijk de feniks der liefde, op naar het firmament van heiligheid. Verloochen uzelf en verblijf, vervuld van de geest van genade, in het rijk van hemelse heiligheid.

39

O AFSTAMMELING VAN STOF!

Wees niet tevreden met de behaaglijkheid van een voorbijgaande dag en beroof uzelf niet van eeuwige rust. Verruil niet de tuin van eeuwige verrukking voor de stofhoop van een vergankelijke wereld. Stijg vanuit uw gevangenis op naar de heerlijke dreven in den hoge en wiek uit uw vergankelijke kooi op naar het paradijs van de Plaatsloze.

40

O MIJN DIENAAR!

Bevrijd u van de ketenen van deze wereld en verlos uw ziel uit de gevangenis van het zelf. Grijp uw kans, want ze zal niet meer terugkomen.

41

O ZOON VAN MIJN DIENARES!

Als gij vermocht onsterfelijke soevereiniteit te aanschouwen, zoudt gij trachten deze vergankelijke wereld te ontvluchten. Maar het ene voor u te verbergen en het andere te openbaren, is een mysterie dat slechts de reinen van hart kunnen begrijpen.

42

O MIJN DIENAAR!

Zuiver uw hart van kwaad en treed, vrij van afgunst, de goddelijke hof van heiligheid binnen.

43

O MIJN VRIENDEN!

Bewandelt de weg van het welbehagen van de Vriend, en weet dat Zijn welbehagen ligt in het behagen van Zijn schepselen. Dit betekent: geen mens mag het huis van zijn vriend betreden zonder zijn goedvinden, zich vergrijpen aan zijn schatten, zijn eigen wil verkiezen boven die van zijn vriend, of op enige wijze proberen voordeel van hem te trekken. Overdenkt dit, gij die inzicht hebt!

44

O METGEZEL VAN MIJN TROON!

Hoor geen kwaad en zie geen kwaad, verlaag uzelf niet, noch zucht en ween. Spreek geen kwaad, opdat het niet tegen u gesproken wordt en overdrijf niet de fouten van anderen, opdat uw eigen fouten niet groot lijken. Wens niet de vernedering van een ander, opdat uw eigen vernedering niet blootgelegd wordt. Leef dus de dagen van uw leven, die korter zijn dan een vluchtig ogenblik, vlekkeloos van geest, rein van hart, met zuivere gedachten en een geheiligde aard, dat gij in staat zult zijn vrij en tevreden dit stoffelijk omhulsel af te leggen, u naar het mystieke paradijs te begeven en voor immer in het eeuwige koninkrijk te verwijlen.

45

WEE U! WEE U! O MINNAARS VAN WERELDSE BEGEERTE!

Met de snelheid van de bliksem zijt gij aan de geliefde voorbijgegaan en hebt gij uw hart gezet op duivelse waan. Gij buigt de knie voor ijdele verbeelding en noemt haar waarheid. Gij wendt uw ogen naar de doorn en noemt hem een bloem. Niet een zuivere ademtocht hebt gij geademd, noch is de bries van onthechting uit de dreven van uw hart opgestegen. Gij hebt de liefdevolle raadgevingen van de geliefde in de wind geslagen en ze volkomen van de tafel van uw hart gewist. Evenals de dieren op het veld brengt gij uw leven door op de weiden van begeerte en hartstocht.

46

O BROEDERS OP HET PAD!

Waarom hebt gij nagelaten de geliefde te vermelden en zijt gij verre gebleven van zijn heilige tegenwoordigheid? De kern van schoonheid is in het ongeëvenaarde paviljoen gezeteld op de troon van heerlijkheid, terwijl gij u met nutteloze strijdvragen bezighoudt. De zoete geuren van heiligheid stijgen op en de ademtocht van milddadigheid zweeft alom, doch gij allen zijt door en door ziek en hiervan verstoken. Wee u en wee hen die uw wegen bewandelen en uw voetspoor volgen.

47

O KINDEREN VAN BEGEERTE!

Legt het kleed van zelfverheffing af en ontdoet u van het gewaad van hoogmoed.

In de derde van de heiligste regels door de pen van de ongeziene geschreven en opgetekend in de Robijnen Tafel is dit geopenbaard:

48

O BROEDERS!

Weest verdraagzaam jegens elkaar en zet uw hart niet op wereldse dingen. Weest niet trots op uw roem en schaamt u niet over vernedering. Bij Mijn schoonheid! Uit stof heb Ik alle dingen geschapen en tot stof zal Ik ze doen wederkeren.

49

O KINDEREN VAN STOF!

Vertelt de rijken van het zuchten der armen in het diepst van de nacht, opdat achteloosheid hen niet voert tot het pad van ondergang en hen berooft van de Boom van Rijkdom. Vrijgevigheid en grootmoedigheid zijn Mijn eigenschappen; wel ga het hem die zich met Mijn deugden tooit.

50

O KERN VAN HARTSTOCHT!

Ontdoe u van alle begerigheid en zoek tevredenheid, want de begerige wordt altijd tekort gedaan en de tevredene wordt immer bemind en geprezen.

51

O ZOON VAN MIJN DIENARES!

Wees niet bezorgd in armoede noch zelfverzekerd in rijkdom, want armoede wordt door rijkdom gevolgd en rijkdom door armoede. Doch arm te zijn aan alles buiten God is een wonderbare gave, kleineer haar waarde niet, want ten laatste zal ze u rijk maken in God en aldus zult gij de betekenis kennen van het vers "Waarlijk gij zijt de armen", en het heilige woord "God is de albezittende" zal gelijk de ware morgen vol pracht en luister aan de horizont van het hart van de minnaar gloren en zeker op de troon van rijkdom verblijven.

52

O KINDEREN VAN ACHTELOOSHEID EN HARTSTOCHT!

Gij hebt Mijn vijand toegestaan Mijn huis binnen te gaan en hebt Mijn vriend uitgestoten, want gij hebt de liefde voor een ander dan Mij in uw hart gekoesterd. Geeft gehoor aan de woorden van de Vriend en keert u naar Zijn paradijs. Wereldse vrienden die hun eigen voordeel zoeken, hebben elkaar ogenschijnlijk lief, terwijl de ware vriend u liefheeft terwille van uzelf; voorwaar, Hij heeft om u leiding te geven ontelbare beproevingen doorstaan. Weest zulk een Vriend niet ontrouw, doch spoedt u tot Hem. Dit is de morgenster van het woord van waarheid en trouw, die aan de horizont van de pen van de Heer aller namen begon te gloren. Luistert met open oren naar het woord van God, de Helper in nood, de Bij-Zich-Bestaande.

53

O GIJ DIE U BEROEMT OP VERGANKELIJKE RIJKDOM!

Weet waarlijk dat rijkdom een grote belemmering vormt tussen de zoeker en zijn verlangen, de minnaar en zijn geliefde. De rijken zullen, op enkelen na, geenszins de hof van Zijn tegenwoordigheid bereiken, noch de stad van tevredenheid en overgave binnengaan. Goed is het gesteld met de rijke die door zijn rijkdom niet wordt afgehouden van het eeuwige koninkrijk, noch beroofd van onvergankelijke heerschappij. Bij de grootste naam! De luister van zo'n rijke zal de bewoners van de hemel verlichten, gelijk de zon de mensen op aarde verlicht.

54

O GIJ RIJKEN OP AARDE!

De armen in uw midden heb Ik aan u toevertrouwd. Behoedt Mijn pand en tracht niet alleen naar uw eigen welzijn.

55

O ZOON VAN HARTSTOCHT!

Zuiver u van de smetten van rijkdom en nader in volmaakte vrede het rijk van armoede, dat gij uit de bron van onthechting de wijn van eeuwig leven kunt drinken.

56

O MIJN ZOON!

Het gezelschap van de goddelozen vermeerdert het leed, terwijl omgang met de rechtschapenen de roest verwijdert van uw hart. Laat hij die verbondenheid met God zoekt, zich wijden aan de omgang met Zijn geliefden; en laat hij die het Woord Gods wenst te horen, luisteren maar de woorden van Zijn uitverkorenen.

57

O ZOON VAN STOF!

Hoed u! Verkeer niet met de goddeloze en zoek geen kameraadschap met hem, want zulk een omgang verandert de stralende gloed van het hart in hels vuur.

58

O ZOON VAN MIJN DIENARES!

Als gij de genade van de heilige geest zoekt, verkeer dan met de rechtschapene, want hij heeft de kelk van eeuwig leven uit de hand van de onsterfelijke Schenker gedronken en gelijk de ware ochtendstond verkwikt en verlicht hij het hart van de doden.

59

O ACHTELOZEN!

Denkt niet dat de geheimen van het hart verborgen zijn, neen, weet met zekerheid dat ze in duidelijke lettertekens ingegrift zijn en onverholen zichtbaar zijn in de heilige Tegenwoordigheid.

60

O VRIENDEN!

Waarlijk, Ik zeg u, al wat gij in uw hart verbergt, is voor Ons helder en klaar als de dag; door Onze genade en gunst echter is het verborgen gebleven, en niet door uw verdienste.

61

O MENSENZOON!

Uit de bodemloze oceaan van Mijn genade liet Ik een dauwdrop op de volkeren der aarde vallen, doch vond niemand die er aandacht aan schonk, daar een ieder zich van de hemelse wijn van eenheid naar de vuile droesem van onzuiverheid heeft gekeerd, en tevreden met de vergankelijke beker de kelk van onsterfelijke schoonheid heeft versmaad. Armzalig is hetgeen waarmee hij zich tevredenstelt.

62

O ZOON VAN STOF!

Wend uw ogen niet af van de weergaloze wijn van de onsterfelijke Geliefde en open ze niet voor de verdorven en vergankelijke droesem. Neem uit handen van de goddelijke Schenker de kelk van onvergankelijk leven, opdat alle wijsheid de uwe zij en gij kunt luisteren naar de mystieke stem die roept uit het rijk van het onzichtbare. Weeklaag luide, gij die het lage zoekt! Waarom hebt gij u afgekeerd van Mijn heilige en onvergankelijke wijn en vergankelijk water verkozen?

63

O GIJ VOLKEREN VAN DE WERELD!

Weet voorzeker dat een onvoorziene rampspoed u vervolgt en smartelijke vergelding u wacht. Denkt niet dat de door u bedreven daden uitgewist zijn voor Mijn blik. Bij Mijn schoonheid! Al uw doen en laten heeft Mijn pen met duidelijke letters gegrift op de tafelen van krysoliet.

64

O ONDERDRUKKERS OP AARDE!

Trekt uw handen af van tirannie, want Ik heb gezworen niemands onrecht te vergeven. Dit is Mijn verbond dat Ik onherroepelijk heb vastgelegd in de bewaarde tafel en met Mijn zegel van heerlijkheid heb bekrachtigd.

65

O OPSTANDIGEN!

Mijn verdraagzaamheid heeft u zo vermetel en Mijn lankmoedigheid u zo achteloos gemaakt, dat gij het vurige ros van hartstocht hebt aangespoord op hachelijke wegen die naar vernietiging leiden. Houdt gij Mij voor achteloos of onwetend?

66

O GIJ UITGEWEKENEN!

De tong heb Ik bestemd om van Mij te gewagen, bezoedelt haar niet met laster. Als het vuur van eigenliefde u overmeestert, herinnert u dan uw eigen fouten en niet de fouten van Mijn schepselen, daar een ieder van u zichzelf beter kent dan hij anderen kent.

67

O KINDEREN VAN WAAN!

Weet waarlijk, dat als de stralende dageraad aan de horizont van eeuwige heiligheid aanbreekt, de duivelse heimelijkheden en streken, begaan in het duister van de nacht aan het licht zullen komen en zichtbaar worden voor de volkeren der wereld.

68

O ONKRUID DAT UIT HET STOF OPSCHIET!

Waarom hebben uw besmeurde handen niet eerst uw eigen kleed aangeraakt en waarom zoekt gij met een door begeerte en hartstocht bezoedeld hart naar gemeenschap met Mij en tracht gij Mijn geheiligd rijk binnen te gaan? Verre, verre nog zijt gij van hetgeen gij begeert.

69

O KINDEREN VAN ADAM!

Heilige woorden en zuivere, voortreffelijke daden stijgen op naar de hemel van goddelijke heerlijkheid. Streeft ernaar uw daden te zuiveren van het stof van zelfzucht en schijnheiligheid, dat zij genade vinden in de hof van heerlijkheid; want eerlang zullen de keurmeesters der mensheid, in de heilige tegenwoordigheid van de Aangebedene, niets dan volmaakte deugd en daden van vlekkeloze zuiverheid aanvaarden. Dit is de morgenster van wijsheid en van goddelijk mysterie die aan de horizont van de goddelijke wil is verrezen. Gezegend zij die zich tot haar keren.

70

O ZOON VAN WERELDSE GEZINDHEID!

Aangenaam is het rijk van het bestaan, mocht gij het bereiken; heerlijk is het rijk van eeuwigheid, als gij u verheft boven de wereld van sterfelijkheid; zoet is de heilige verrukking, als gij drinkt uit de mystieke kelk die de hemelse Jongeling u reikt. Als gij deze staat bereikt, zult gij bevrijd zijn van vernietiging en dood, van gezwoeg en zonde.

71

O MIJN VRIENDEN!

Gedenkt het verbond dat gij met Mij hebt gesloten op de berg Paran, gelegen in het heilige gebied van Zaman. Ik heb de hemelse heerscharen en de bewoners van de stad van eeuwigheid tot getuigen genomen, doch nu vind Ik niemand die trouw is aan het verbond. Voorzeker hebben trots en opstandigheid het uit het hart gewist, zodat er geen spoor van is overgebleven. Dit wetende, wachtte Ik niettemin en onthulde het niet.

72

O MIJN DIENAAR!

Gij zijt gelijk een edel gesmeed zwaard, verborgen in het donker van zijn schede, de waarde ervan onzichtbaar voor de maker. Kom dus tevoorschijn uit de schede van zelfzucht en begeerte, dat uw waarde helder stralend voor de gehele wereld zichtbaar kan worden.

73

O MIJN VRIEND!

Gij zijt de morgenster aan de hemel van Mijn heiligheid, laat de bezoedeling der wereld uw glans niet verduisteren. Scheur de sluier van achteloosheid vaneen, dat gij van achter de wolken luisterrijk tevoorschijn kunt komen en alles kunt tooien met het kleed des levens.

74

O KINDEREN VAN IJDELHEID!

Voor een voorbijgaande heerschappij hebt gij Mijn onvergankelijke soevereiniteit opgegeven en u gestoken in de kleurige livrei van de wereld en gij pocht daar op. Bij Mijn schoonheid! Allen zal Ik bijeengaren onder het éénkleurige kleed van het stof en al die verschillende kleuren uitwissen behalve van hen die Mijn kleur kiezen en dat is, zich van iedere kleur zuiveren.

75

O KINDEREN VAN NALATIGHEID!

Zet uw hart niet op vergankelijke heerschappij en verheug u daar niet in. Gij zijt gelijk de onbezonnen vogel die vol zelfvertrouwen kwinkeleert op de boomtak, totdat plotseling de vogelaar Dood hem in het stof werpt en gezang, vorm en kleur verdwijnen zonder een spoor achter te laten. Hoedt u daarom, o slaven van begeerte.

76

O ZOON VAN MIJN DIENARES!

Het geven van leiding geschiedde steeds met woorden, nu geschiedt dit door daden. Een ieder moet daden verrichten die zuiver en heilig zijn, want woorden zijn het eigendom van allen, terwijl daden als deze bij Onze geliefden behoren. Tracht dus met hart en ziel u door uw daden te onderscheiden. Aldus raden Wij u in deze heilige en luisterrijke Tafel.

77

O ZOON VAN RECHTVAARDIGHEID!

In het diepst van de nacht begaf zich de schoonheid van het onsterfelijk Wezen van de smaragden hoogte van trouw naar de Sadratu'l-Muntahá en weende zo bitter dat de hemelse scharen en de bewoners van de rijken in den hoge weeklaagden over Zijn wenen. Daarop werd er gevraagd: Waarom dit wenen en klagen? Hij antwoordde: zoals geboden wachtte Ik hoopvol op de heuvel van trouw, doch ademde niet de geur van trouw in van hen die op aarde verwijlen. Dan tot terugkeer gemaand zag Ik plotseling dat enige duiven van heiligheid het zwaar te verduren hadden in de klauwen van aardse honden. Waarop de hemelse Maagd ongesluierd en stralend uit Haar mystieke woning snelde en naar hun namen vroeg, en alle werden genoemd op één na. Na aandringen werd de eerste letter ervan gezegd, waarop de bewoners van de hemelse verblijven uit hun woning van heerlijkheid toesnelden. En toen de tweede letter werd uitgesproken, vielen zij allen neer in het stof. Op dat moment weerklonk een stem uit het binnenste van het heiligdom: "Tot hiertoe en niet verder." Waarlijk, wij getuigen van hetgeen zij hebben gedaan en nu nog doen.

78

O ZOON VAN MIJN DIENARES!

Drink van de lippen van de barmhartige de stroom van goddelijk mysterie en aanschouw in de dageraad van het goddelijk woord de ongesluierde schoonheid van de morgenster der wijsheid. Zaai het zaad van Mijn goddelijke wijsheid in de zuivere grond van uw hart en besprenkel het met het water van zekerheid, opdat de hyacinten van kennis en wijsheid fris en groen opkomen in de heilige stad van het hart.

79

O ZOON VAN BEGEERTE!

Hoe lang nog wilt gij rondvliegen in de sferen van begeerte? Ik schonk u vleugels om naar de sferen van mystieke heiligheid op te wieken en niet naar de oorden van duivelse vebeelding. Ook de kam gaf Ik u om Mijn gitzwarte haarlokken te kammen en niet om Mijn keel open te rijten.

80

O MIJN DIENAREN!

Gij zijt de bomen van Mijn tuin; gij moet gave en heerlijke vruchten voortbrengen ten bate van uzelf en anderen. Daarom is een ieder verplicht een handwerk of beroep uit te oefenen; want daarin ligt het geheim van welstand, o gij die verstaat! Want resultaten zijn afhankelijk van middelen en de genade Gods zal u altoereikend zijn. Bomen die geen vruchten dragen, waren steeds voor het vuur bestemd, en zullen dat altijd zijn.

81

O MIJN DIENAAR!

De minderwaardigste mensen zijn zij die op aarde geen vruchten voortbrengen. Zulke mensen worden waarlijk tot de doden gerekend, ja de doden zijn in Gods ogen beter dan deze nutteloze en nietswaardige zielen.

82

O MIJN DIENAAR!

De beste mensen zijn zij die door te werken het dagelijks brood voor zichzelf en hun verwanten verdienen uit liefde voor God, de Heer aller werelden.

De mystieke en wondere Bruid, voorheen verborgen achter de sluier van het woord, is thans door de genade van God en Zijn heilige gunst geopenbaard, gelijk het stralende licht verspreid door de schoonheid van de Geliefde. Ik getuig, o vrienden, dat de genade volmaakt is, het betoog voltooid, het bewijs geleverd en het getuigenis is afgelegd. Laat nu zien wat uw inspanningen op het pad van onthechting zullen onthullen. Aldus is de goddelijke gunst ten volle aan u en aan allen die in de hemel en op aarde zijn, geschonken. Alle lof zij God, de Heer aller werelden.

Bahá'u'lláh

Windows / Mac