The Universal House of Justice
Ridván 2013
To the Bahá’ís of the World
Dearly loved Friends,
“Het Boek van God ligt wijd open en Zijn Woord roept de mensheid tot Hem op.” In zulke opwekkende woorden beschrijft de Verheven Pen de komst van de dag van vereniging en verzameling. Bahá'u'lláh vervolgt: “O vrienden van God, neigt uw oor naar de stem van Hem, Wien de wereld onrecht heeft aangedaan, en houdt vast aan alles wat Zijn Zaak zal verheffen.” Later spoort Hij Zijn volgelingen aan: “Overlegt met elkaar in de grootst mogelijke vriendschap en in een geest van volmaakte kameraadschap, en wijdt de kostbare dagen van uw leven aan de verbetering van de wereld en de verspreiding van de Zaak van Hem, Die de aloude en soevereine Heer is van allen.”
Geliefde medewerkers: Deze aangrijpende uitspraak komt ons spontaan voor de geest wanneer wij wereldwijd uw toegewijde inspanningen in antwoord op de roep van Bahá'u'lláh zien. Aan alle kanten is de prachtige reactie op Zijn oproep waarneembaar. Voor hen die de tijd nemen om na te denken over de ontvouwing van het Goddelijk Plan, wordt het onmogelijk om te ontkennen hoe de kracht van het Woord van God opkomt in de harten van vrouwen en mannen, kinderen en jongeren, in land na land, in cluster na cluster.
Een wereldwijde gemeenschap is bezig haar vermogen te verfijnen om haar directe werkelijkheid te lezen, haar mogelijkheden te analyseren en verstandig gebruik te maken van de methoden en instrumenten van het Vijfjarenplan. Zoals verwacht groeit ervaring het snelst in clusters waar de grenzen van het leren bewust worden verlegd. Op zulke plaatsen worden de middelen om een steeds groter aantal mensen in staat te stellen hun capaciteit voor dienstbaarheid te versterken goed begrepen. Een krachtig trainingsinstituut functioneert als steunpilaar voor de inspanningen die de gemeenschap levert om het Plan te bevorderen, en vaardigheden en vermogens die door deelname aan instituutscursussen zijn ontwikkeld, worden zo snel mogelijk in het veld ingezet. Sommigen ontmoeten, door hun dagelijkse sociale omgang, zielen die openstaan voor het onderzoek van geestelijke vraagstukken dat op allerlei plekken plaatsvindt. Sommigen verkeren in de positie om te reageren op ontvankelijkheid in een dorp of buurt, misschien doordat zij naar dat gebied zijn verhuisd. Steeds meer mensen nemen verantwoordelijkheid op zich en vergroten daarmee de gelederen van hen die als begeleiders, animatoren en leraren van kinderklassen dienen; die besturen en coördineren of die zich op een andere manier inzetten ter ondersteuning van het werk. De toewijding van de vrienden aan het leren vindt uitdrukking in standvastigheid bij hun eigen inspanningen en een bereidheid om anderen bij hun inspanningen te vergezellen. Verder zijn zij in staat om twee elkaar aanvullende dimensies van het actiepatroon dat zich in het cluster ontwikkelt vastberaden in het oog te houden: de ene, de driemaandelijkse activiteitencyclus – de ritmische hartslag van het groeiprogramma – en de andere, de verschillende stadia van een opvoedingsproces voor kinderen, voor jeugd, en voor jongeren en volwassenen. Terwijl zij de relatie die deze drie
stadia met elkaar verbindt goed begrijpen, zijn de vrienden zich ervan bewust dat elk stadium zijn eigen dynamiek, zijn eigen vereisten en zijn eigen natuurlijke verdienste heeft. En bovenal zijn zij zich bewust van de werking van machtige, geestelijke krachten, waarvan de effecten even goed te zien zijn in de kwantitatieve gegevens die de vooruitgang van de gemeenschap weerspiegelen als in de verzameling verhalen die over haar prestaties vertellen. Het is vooral beloftevol dat zoveel van deze kenmerkende en opvallende elementen die de meest vergevorderde ontwikkeling van een cluster karakteriseren ook zichtbaar zijn in gemeenschappen die in een veel vroegere fase van hun ontwikkelingsstadium verkeren.
Naarmate de ervaring van de vrienden toenam groeide hun vermogen om binnen een cluster een rijk en complex levenspatroon te onderhouden, dat honderden of zelfs duizenden mensen omvatte. Wat verheugt het ons te bemerken hoeveel inzichten de gelovigen door hun inspanningen verwerven. Zij begrijpen bijvoorbeeld dat de geleidelijke ontvouwing van het Plan op het clusterniveau een dynamisch proces is, een proces dat noodzakelijkerwijs complex is en zich niet leent voor een snelle vereenvoudiging. Zij zien hoe het vordert naargelang hun vermogen toeneemt om zowel menselijke hulpbronnen te doen opstaan alsook de activiteiten van hen die opstaan te coördineren en goed te organiseren. De vrienden beseffen dat het mogelijk wordt om, als deze vermogens zijn versterkt, een breder scala van initiatieven te integreren. Evenzo zijn zij tot de erkenning gekomen dat een nieuw geïntroduceerd element enige tijd speciale aandacht vergt, maar dat dit in geen geval de betekenis vermindert van andere aspecten van hun inspanningen voor gemeenschapsopbouw. Want zij begrijpen dat als leren hun werkwijze moet zijn, zij alert moeten zijn op het potentieel dat wordt geboden door welk instrument van het Plan dan ook waarvan blijkt dat het vooral geschikt is voor een bepaald tijdstip en dat zij, zonodig, meer energie in de ontwikkeling daarvan moeten investeren. Dit wil echter niet zeggen dat elke persoon bezig moet zijn met hetzelfde onderdeel van het Plan. De vrienden hebben ook geleerd dat de belangrijkste focus van de uitbreidingsfase van elke cyclus van een groeiprogramma niet noodzakelijk op hetzelfde doel gericht hoeft te zijn. De omstandigheden kunnen vereisen dat in een bepaalde cyclus de aandacht er bijvoorbeeld hoofdzakelijk op gericht is om door middel van individuele en gezamenlijke intensieve onderrichtsactiviteiten zielen uit te nodigen om het Geloof te omhelzen. In een andere cyclus zou de aandacht gericht kunnen zijn op het vermenigvuldigen van een bepaalde kernactiviteit.
Voorts zijn de vrienden zich ervan bewust dat het werk van de Zaak op verschillende plaatsen in een verschillend tempo verloopt, en dat op goede grond - het is tenslotte een organisch verschijnsel, en zij putten vreugde en bemoediging uit elk voorbeeld van vooruitgang dat zij zien. Inderdaad, zij herkennen het profijt dat voortkomt uit de bijdrage van elke persoon aan de vooruitgang van het geheel en zo wordt de dienstbaarheid van een ieder, in overeenstemming met de mogelijkheden die door iemands omstandigheden ontstaan, door allen verwelkomd. Reflectiebijeenkomsten worden steeds meer gezien als gelegenheden waar het totaal van de inspanningen van de gemeenschap het onderwerp van serieuze en aanmoedigende beraadslaging is. De deelnemers vernemen wat er overal is bereikt, begrijpen hun eigen werk in dat licht en breiden hun kennis over het groeiproces uit door de raadgevingen van de instellingen in zich op te nemen en te putten uit de ervaring van hun medegelovigen. Zulke ervaring wordt ook gedeeld bij talloze andere gelegenheden die ontstaan voor consultatie onder de vrienden die intensief bij specifieke activiteiten betrokken zijn, hetzij dat zij een gezamenlijke actielijn volgen of in een bepaald deel van het cluster dienen. Al deze inzichten vinden hun plaats in het bredere begrip dat vooruitgang het gemakkelijkst wordt bereikt in een omgeving die met liefde is bezield – een omgeving waarin tekortkomingen met verdraagzaamheid door de vingers worden gezien, hindernissen met geduld worden overwonnen en een beproefde aanpak met enthousiasme wordt omarmd. En zo komt het dat, door de wijze leiding van instituten en instellingen
van het Geloof die op elk niveau functioneren, de pogingen van de vrienden, hoe bescheiden deze op persoonlijk vlak ook zijn, zich verenigen in een collectieve prestatie om te verzekeren dat ontvankelijkheid voor de roep van de Gezegende Schoonheid snel wordt opgemerkt en doeltreffend gevoed. Een cluster in deze toestand is duidelijk een cluster waar de relaties tussen het individu, de instellingen en de gemeenschap - de drie hoofdrolspelers van het Plan - zich gezond ontwikkelen.
Binnen dit landschap van bruisende activiteit verdient één panorama bijzondere aandacht. In de boodschap die drie jaar geleden aan u werd gericht, spraken wij de hoop uit dat in clusters waar een intensief groeiprogramma in werking was de vrienden zouden trachten meer te leren over de wijzen van gemeenschapsopbouw door in buurten en dorpen centra van intensieve activiteit te ontwikkelen. Onze verwachtingen zijn overtroffen, want zelfs in clusters waar het groeiprogramma nog niet intensief is hebben de inspanningen van enkele mensen om kernactiviteiten te starten onder de bewoners van kleine gebieden, hun doeltreffendheid keer op keer aangetoond. In wezen richt deze benadering zich op de reactie op Bahá'u'lláh’s leringen van bevolkingsgroepen die klaar zijn voor de geestelijke transformatie die door Zijn Openbaring wordt gevoed. Door deelname aan het educatieve proces dat door het trainingsinstituut in gang wordt gezet, worden zij gemotiveerd de apathie en onverschilligheid die door de maatschappelijke krachten worden ingeprent af te werpen en in plaats daarvan actiepatronen na te streven die levensveranderend blijken te zijn. Waar deze aanpak in een wijk of dorp al enkele jaren is gevorderd en de vrienden hun focus hebben behouden, worden opmerkelijke resultaten geleidelijk maar onmiskenbaar duidelijk. Jongeren worden bekrachtigd om verantwoordelijkheid te nemen voor de ontwikkeling van diegenen rondom hen die jonger zijn dan zijzelf. Oudere generaties verwelkomen de bijdrage van de jongeren aan zinvolle discussies over de aangelegenheden van de gehele gemeenschap. De discipline die door het educatieve proces van de gemeenschap wordt aangekweekt ontwikkelt bij jong en oud het vermogen om te consulteren en er ontstaat nieuwe ruimte voor betekenisvolle gesprekken. Toch is verandering niet louter beperkt tot de bahá'ís en degenen die bij de kernactiviteiten waartoe het Plan oproept betrokken zijn, van wie redelijkerwijs verwacht kan worden dat zij na verloop van tijd een nieuwe manier van denken zullen aannemen. De geest zelf van die plaats wordt beïnvloed. Er ontstaat bij een flink deel van de bevolking een devotionele houding. De gelijkwaardigheid van man en vrouw komt meer tot uiting. De opvoeding van kinderen, zowel jongens als meisjes, dwingt meer aandacht af. Het karakter van de verhoudingen binnen gezinnen – gevormd door eeuwenoude aannames – verandert zichtbaar. Het plichtsgevoel jegens de eigen gemeenschap en de fysieke omgeving neemt toe. Zelfs de gesel van vooroordeel, die zijn rampzalige schaduw over elke samenleving werpt, begint te zwichten voor de onweerstaanbare kracht van eenheid. Kortom, het werk van gemeenschapsopbouw waar de vrienden mee bezig zijn beïnvloedt cultuuraspecten.
Terwijl in het afgelopen jaar uitbreiding en consolidatie gestaag vooruit zijn gegaan, was er in andere belangrijke actiegebieden eveneens vooruitgang, vaak nauw corresponderend met elkaar. Een uitstekend voorbeeld hiervan zijn de vorderingen op het niveau van cultuur die in enkele dorpen en buurten gezien worden en die voor een niet gering deel te danken zijn aan hetgeen geleerd is door betrokkenheid van bahá'ís bij maatschappelijke actie. Ons Bureau voor Sociale en Economische Ontwikkeling heeft onlangs een document opgesteld met het distillaat uit dertig jaar ervaring die op dit terrein is opgedaan sinds dit Bureau in het Bahá'í-wereldcentrum werd opgericht. Eén van de observaties is dat inspanningen om aan maatschappelijke actie deel te nemen een vitale impuls krijgen door het trainingsinstituut. Dit komt niet slechts doordat het voor meer menselijke hulpbronnen zorgt. Het is aangetoond dat de geestelijke inzichten, eigenschappen en vermogens die door het instituut worden ontwikkeld even cruciaal zijn voor deelname aan maatschappelijke actie als voor het bijdragen aan het groeiproces. Bovendien wordt uitgelegd hoe de verschillende terreinen
waarvoor de Bahá'í-gemeenschap zich inspant worden geleid door een gemeenschappelijk, zich ontwikkelend, conceptueel kader dat is samengesteld uit elkaar wederzijds versterkende elementen, hoewel deze op verschillende actieterreinen uiteenlopende vormen aannemen. Het door ons beschreven document werd onlangs aan Nationale Geestelijke Raden gezonden en wij nodigen hen uit om in consultatie met de Raadgevers te overwegen hoe de concepten die erin worden onderzocht kunnen helpen de bestaande pogingen tot verrichtingen op het gebied van maatschappelijke actie die onder hun bescherming worden uitgevoerd uit te breiden en het bewustzijn van deze belangrijke dimensie van bahá'í-ondernemingen te verhogen. Dit dient niet te worden opgevat als een algemene oproep voor wijdverspreide activiteit op dit terrein – de opkomst van maatschappelijke actie dient zich vanzelf aan naarmate een groeiende gemeenschap aan kracht wint – maar het is het goede moment voor de vrienden om dieper na te denken over de implicaties van hun inspanningen voor de transformatie van de samenleving. Door de toename van het leren dat zich op dit terrein voordoet wordt steeds vaker een beroep gedaan op het Bureau voor Sociale en Economische Ontwikkeling en er worden stappen ondernomen om ervoor te zorgen dat het functioneren ervan daarmee gelijke tred houdt.
Een bijzonder opmerkelijk feit in de afgelopen twaalf maanden is dat de Bahá'í-gemeenschap herhaaldelijk en in zeer veel verschillende contexten, in verband wordt gebracht met inspanningen om de verbetering van de samenleving te bewerkstelligen in samenwerking met gelijkgezinden. Van de internationale arena tot de basis van het dorpsleven, hebben opinieleiders in allerlei omgevingen uitgesproken dat zij zich ervan bewust zijn dat bahá'ís niet slechts het welzijn van de mensheid voor ogen hebben, maar dat zij een overtuigend beeld hebben van wat er bereikt moet worden en over effectieve middelen beschikken om hun aspiraties te verwezenlijken. Deze uitingen van waardering en steun zijn ook gekomen van voorheen onverwachte kanten. Zelfs in de Bakermat van het Geloof worden bijvoorbeeld de bahá'ís, ondanks reusachtige obstakels die door de onderdrukker op hun weg worden geplaatst, steeds meer erkend vanwege de diepgaande implicaties van hun boodschap voor de toestand van hun natie en gerespecteerd voor hun onbuigzame vastbeslotenheid om bij te dragen aan de vooruitgang van hun geboorteland.
Het lijden dat de gelovigen in Iran hebben verdragen, vooral in de decennia nadat de recentste golf van vervolgingen aanving, heeft hun broeders en zusters in andere landen aangespoord om voor hen op te komen. Eén van de onschatbare gaven die de wereldwijde Bahá'í-gemeenschap ten gevolge van dat uithoudingsvermogen heeft verworven willen wij in dit verband noemen: een indrukwekkend netwerk van gespecialiseerde bureaus op nationaal niveau, dat heeft bewezen systematisch relaties met overheden en organisaties van het maatschappelijke middenveld te kunnen ontwikkelen. Parallel hieraan is door de processen van de opeenvolgende Plannen het vermogen van de gemeenschap verfijnd om deel te nemen aan heersende discoursen op elke plaats waar deze zich voordoen – van persoonlijke gesprekken tot internationale fora. Aan de basis ontwikkelt zich deelname aan dit soort activiteit spontaan, door dezelfde organische benadering die de gestage toename van de betrokkenheid van de vrienden bij maatschappelijke actie kenmerkt, en er is geen speciale poging tot stimulering nodig. Op het nationale niveau is het echter vaker een aandachtspunt aan het worden voor dezelfde toegewijde bureaus die al functioneren in tientallen nationale gemeenschappen en het vindt plaats volgens het bekende en vruchtbare patroon van actie, reflectie, consultatie en studie. Om dergelijke inspanningen te versterken, om het leren op dit gebied te bevorderen en te zorgen dat de stappen die worden gezet coherent zijn met de andere activiteiten van de Bahá'í-gemeenschap, hebben wij onlangs in het Bahá'í-wereldcentrum het Bureau voor Publiek Discours opgericht. Wij zullen het Bureau verzoeken de Nationale Geestelijke Raden op dit gebied te helpen door het
geleidelijk aan in gang zetten en coördineren van activiteiten en het systematiseren van ervaring.
Vooruitgang stimuleren vindt ook op andere gebieden plaats. In Santiago, Chili, waar de Moedertempel van Zuid-Amerika wordt opgericht, gaat het werk aan de bouw snel verder. De betonconstructie van de fundering, de kelder en de servicetunnel is voltooid, evenals de pilaren die de bovenbouw zullen dragen. De verwachting die met dit project gepaard gaat neemt toe en een zelfde gevoel van verwachting roert zich in de zeven landen waar nationale of plaatselijke Mashriqu’l-Adhkárs zullen worden opgericht. In elk daarvan zijn de voorbereidingen begonnen en er wordt nu gebruikt gemaakt van de bijdragen die de gelovigen aan de tempelfondsen schenken. Echter, praktische overwegingen zoals locatie, ontwerp en middelen vormen slechts één aspect van het werk dat door de vrienden wordt ondernomen. In wezen is hun inspanning geestelijk van aard, een inspanning waaraan de gehele gemeenschap deelneemt. De Meester verwijst naar de Mashriqu’l- Adhkár als “de magneet voor goddelijke bevestigingen”, “het machtige fundament van de Heer”, en “de stevige pijler van het Geloof van God”. Overal waar hij wordt opgericht zal hij vanzelfsprekend een integraal onderdeel uitmaken van het proces van opbouw van de hem omringende gemeenschap. Nu alreeds, in de plaatsen waar een Huis van Aanbidding zal komen, neemt bij alle gelovigen het besef van deze werkelijkheid toe en zij erkennen dat hun collectieve leven steeds meer die verbinding van aanbidding en dienstbaarheid moet weerspiegelen die door de Mashriqu’l-Adhkár wordt belichaamd.
Wij zien de Bahá'í-gemeenschap zich dus op elk front gestaag vooruit bewegen, vorderend in begrip, gretig om door ervaring inzichten te verwerven, bereid om nieuwe taken op zich te nemen als de middelen het mogelijk maken, alert in haar reactie op nieuwe verplichtingen, bewust van de noodzaak te zorgen voor samenhang tussen de verschillende actiegebieden waaraan zij werkt, geheel toegewijd aan de vervulling van haar missie. Haar enthousiasme en toewijding blijken duidelijk uit de enorme vurigheid die werd opgewekt door de aankondiging, ongeveer twee maanden geleden, van de 95 jongerenconferenties over de gehele wereld. Wij zijn niet alleen blij met de reactie van de jongeren zelf, maar ook met de steunbetuigingen van hun medegelovigen, die beseffen dat de jongere volgelingen van Bahá'u'lláh fungeren als een essentiële stimulans voor het gehele lichaam van de Zaak.
Wij zijn van hoop vervuld bij het zien van de opeenvolgende bewijzen van de verspreiding van Bahá'u'lláh’s boodschap, de reikwijdte van haar invloed en het groeiend besef van de idealen die ze bevat. In deze periode van gedenkdagen roepen wij de “Dag van overweldigend geluk” in herinnering, van deze Ridván gescheiden door anderhalve eeuw, toen de Abhá Schoonheid voor het eerst Zijn Zending verkondigde aan Zijn metgezellen in de Najíbíyyih tuin. Vanuit die geheiligde plek is het Woord van God uitgegaan naar elke stad en elke kust, de mensheid oproepend tot een ontmoeting met haar Heer. En uit die eerste stoet van door God in vervoering gebrachte minnaars is een gevarieerde, vastberaden gemeenschap opgebloeid, bont geschakeerde bloemen in de tuin die Hij heeft aangelegd. Met elke voorbijgaande dag keert een groeiend aantal pas ontwaakte zielen zich in smeking naar Zijn Graftombe, de plaats waar wij, ter ere van die gezegende Dag en in dankbaarheid voor elke weldaad die Hij de gemeenschap van de Grootste Naam schenkt, ons hoofd buigen in gebed aan de Heilige Drempel.
- The Universal House of Justice